Het ‘ouderentransport’ van 11 mei 1943 naar Sobibor[1]
Herman en Annelies van Rens-Wilms
Dit jaar herdenkt Nederland dat het tachtig jaar geleden is dat er tussen 3 maart en 20 juli 1943 negentien deportatietreinen vanuit Nederland naar vernietigingskamp Sobibor reden, in het oosten van bezet Polen. Met deze treinen werden 34.313 Joden getransporteerd, van wie verreweg de meesten onmiddellijk ter plaatse vergast werden. Een kleine groep werd geselecteerd voor dwangarbeid; van hen keerden er slechts achttien levend terug.
Veel van de Joden op deze transporten naar Sobibor hadden eerder enige tijd in Kamp Vught gezeten. In de laatste jaren zijn we meer te weten gekomen over de mensen om wie het gaat: wie ze waren, waar ze vandaan kwamen en wat hun leeftijd was. Zo kunnen we nu ook meer zeggen over de Joodse Brabanders en Limburgers die in Sobibor werden omgebracht. Zoals de 32-jarige Bertrien Kooperberg uit Geertruidenberg, die op 8 mei 1943 vanuit Kamp Vught naar Westerbork werd gedeporteerd en vandaar op 11 mei naar Sobibor. Kort voor haar vertrek wist ze uit Kamp Vught berichten te smokkelen om haar kennissen in te lichten over haar vreselijke ervaringen.
Een uitzonderlijk transport
Het transport waarvan Bertrien op 11 mei 1943 deel uitmaakte, was uitzonderlijk: de meesten van de 1444 personen aan boord van de trein die hen van doorgangskamp Westerbork naar Sobibor bracht, waren namelijk zieken en bejaarden. Uit nieuw onderzoek blijkt dat er 96 Limburgers in deze trein zaten, van wie slechts drie jonger dan zestig jaar. Zij waren de echtgenote of de dochter van een oudere. Uit Noord-Brabant waren 70 personen afkomstig, van wie er 26 jonger waren dan zestig en 13 jonger dan vijftig.
Deze ouderen waren voor een groot deel mensen van wie de families al generaties lang in die provincies hadden gewoond. Velen hadden de kost verdiend als winkelier of veehandelaar. De stedelingen waren slager of dreven een textielhandel. De Limburgers en ook de geboren Brabanders spraken dialect. Er was nog iets bijzonders aan de taal van deze mensen: ze gebruikten in hun onderlinge communicatie veel Jiddische woorden. Misschien is in de goederentrein die hen tussen 11 en 14 mei 1943 van Westerbork naar Sobibor bracht, nog in deze mengtaal gesproken over de kiloprijs van rundvlees. Dat gebeurde daarna nooit meer. Op 14 mei verdween in Sobibor, tegelijk met de vergassing van deze oude Joodse Limburgers en Brabanders, ook hun met Jiddische woorden doorspekte streektaal.
De niet-Brabanders en niet-Limburgers in dezelfde trein waren eveneens in meerderheid ouder dan zestig jaar (zie tabel). In dit artikel leggen we uit hoe deze opmerkelijke leeftijdsverdeling tot stand kwam. Daarvoor gaan we achtereenvolgens in op de rol van Kamp Vught in de Jodenvervolging; de verdrijving in april 1943 van de laatste Joden uit de Mediene, dat wil zeggen Nederland buiten Amsterdam; de collectieve overplaatsing van grote gezinnen, ouderen en zieken van Vught naar Westerbork in twee transporten op 8 en 9 mei 1943; en de deportatie van de meesten van hen op 11 mei naar Sobibor.
Tabel. Leeftijdsverdeling transport 11 mei 1943 naar Sobibor
Geboren tot 1882 | Geboren tussen 1883 en 1926 | Geboren in 1927 of later | Totaal | |
Provincies waaruit relatief veel oudere Joden werden gedeporteerd | ||||
Noord-Brabant | 44 | 21 | 5 | 70 |
Limburg | 93 | 3 | 96 | |
Gelderland | 128 | 55 | 9 | 192 |
Overijssel | 143 | 32 | 6 | 181 |
Noordelijke provincies met relatief weinig Joden in dit transport | ||||
Groningen | 15 | 4 | 3 | 22 |
Friesland | 3 | 5 | 8 | |
Drenthe | 2 | 1 | 1 | 4 |
Westelijke provincies en steden waaruit relatief minder oudere Joden werden gedeporteerd | ||||
Utrecht | 22 | 17 | 1 | 40 |
Noord-Holland (= Amsterdam) |
190 | 310 | 115 | 615 |
Den Haag en Scheveningen | 61 | 42 | 10 | 113 |
Rest Zuid-Holland | 43 | 52 | 8 | 103 |
Totaal | 744 | 542 | 158 | 1444 |
Exclusief strafgevallen | 719 | 447 | 158 | 1324 |
Bron: Joodsmonument.nl en het onderzoek van Herman van Rens (Limburg) en Frank van Doorn (Noord-Brabant)
Kamp Vught
Het Konzentrationslager Herzogenbusch, meestal aangeduid als Kamp Vught, werd gebouwd in 1942 als het enige door de SS geleide concentratiekamp binnen de grenzen van Nederland. De eerste politieke gevangenen kwamen op 13 januari 1943 aan uit Kamp Amersfoort. Een aparte afdeling van het kamp werd het tweede Durchgangslager für Juden naast Westerbork. De eerste 450 Joodse gevangenen arriveerden op 16 januari 1943 in Vught. Opgeteld voor de hele periode van januari 1943 tot de sluiting in september 1944 zaten er in Vught ongeveer 32.000 mensen gevangen, van wie 12.000 Joden. Omdat Vught een ‘gewoon’ concentratiekamp was, moesten veel gevangenen er werken in arbeidsgroepen, die voor een deel waren ondergebracht in subkampen.
De Joden kwamen voornamelijk langs drie wegen in het kamp: de eerste vijfduizend waren vooral Amsterdamse Rüstungsjuden, Joden die tijdelijk waren vrijgesteld (‘gesperrt’) van deportatie omdat zij werkten in een voor de Duitse oorlogsindustrie belangrijk bedrijf. Ook hun gezinsleden kwamen in Kamp Vught. De tweede groep kwam in april 1943, toen ruim vierduizend Joden van buiten Amsterdam gedwongen werden uit hun woonplaats naar Vught te ‘verhuizen’. Op deze, door de nazi’s Provinzentjudung genoemde actie komen we nog terug. Na april 1943 kwamen, als derde groep, nog 3300 Joden het kamp binnen, bijna allemaal Amsterdammers. Zij hadden in april hun Sperre behouden, maar die was tussen april en september alsnog vervallen.
Vrijwel alle Joodse gevangenen van Vught werden in minstens 25 groepstransporten eerst gedeporteerd naar Westerbork en vandaar verder naar de vernietigingskampen Auschwitz en Sobibor. Twee transporten van Joden vanuit Vught, waaronder dat van het zogeheten Philips-Kommando op 2 juni 1944, gingen niet via Westerbork maar rechtstreeks naar eindbestemming Auschwitz. Met het beruchte Kindertransport van 6 en 7 juni 1943 werden alle Joodse kinderen met een van hun ouders vanuit Vught overgebracht naar Westerbork en vandaar op 8 juni naar Sobibor. Dankzij nieuw onderzoek weten we nu dat aan de wegvoering van de kinderen een veel minder bekend massatransport met hoofdzakelijk ouderen is voorafgegaan. Op 8 en 9 mei moesten namelijk alle mensen die ouder waren dan zestig jaar en kinderrijke gezinnen in de trein naar Westerbork. Zij hadden zich in Vught relatief veilig gevoeld omdat in Westerbork deportatie ‘naar het oosten’ dreigde en in Vught tot dan toe niet. Deze transporten hingen samen met de genoemde Provinzentjudung.
De verdrijving uit ‘de provincie’
Eind maart 1943 kwam het bevel van Hanns Albin Rauter, als hoogste vertegenwoordiger van de SS verantwoordelijk voor de deportatie van de Nederlandse Joden, om acht Nederlandse provincies – alle behalve Noord- en Zuid-Holland en Utrecht – vóór 10 april geheel van Joden te zuiveren. Alle Volljuden uit deze gebieden, met uitzondering van de ‘gemengd gehuwden’, moesten worden verzameld in Kamp Vught. Alle Sperren kwamen hier te vervallen. In veel gevallen reisden de Joden ‘uit de provincie’ op eigen gelegenheid naar Vught. Een 54 seconden durend filmpje laat zien hoe de Joden uit het Noord-Limburgse Gennep op 9 april 1943 zwaaiend afscheid namen van hun buren en naar het station liepen om naar Vught te reizen… Zie: https://youtube.com/watch?v=ZapL82j7XwY&feature=shares.
Eind april trof een soortgelijke verordening ook de Joden uit de provincies Zuid-Holland en Utrecht. De Joden van Noord-Holland buiten Amsterdam waren in een eerder stadium al gedwongen verhuisd naar de hoofdstad. De enige gemeente waar vanaf eind april 1943 Joden nog ‘legaal’ konden verblijven, was Amsterdam. In april ging ook een aantal Joden rechtstreeks naar Westerbork. Dat was deels gedwongen, deels vrijwillig, omdat zij hoopten daar te worden herenigd met hun naaste familieleden. Veel mensen die naar Vught kwamen, betreurden de verdrijving uit hun woonplaats, maar waren ook opgelucht dat ze niet naar Westerbork hoefden. Vanuit dit kamp, zo wisten ze, waren al veel van hun verwanten en vrienden afgevoerd ‘naar het oosten’.
De vierduizend die in april in Vught aankwamen, waren niet evenredig afkomstig uit alle delen van Nederland. Dat had verschillende oorzaken. Een aantal mensen uit de drie noordelijke provincies en uit Utrecht en Zuid-Holland ging niet naar Vught, maar direct naar Westerbork. Bovendien waren er in sommige delen van Nederland begin april 1943 al bijna geen Joden meer. Dat gold met name voor Groningen, Friesland, Drenthe en veel steden in Zuid-Holland. In de provincies Overijssel, Gelderland en Limburg waren op 10 april nog veel ouderen in hun woonplaats aanwezig. Zij maakten deel uit van de groep die naar Vught moest verhuizen. In Noord-Brabant was het aantal ouderen lager dan in de hiervoor genoemde drie provincies omdat hier in enkele gemeenten oudere Joden al in november 1942waren opgehaald.
Van Vught naar Westerbork
Op 8 mei ontstond grote beroering in het Judenlager Vught. Er werd een bericht omgeroepen dat alle ouderen zouden worden overgeplaatst naar Westerbork. David Koker, een Joodse gevangene, hield in Vught een dagboek bij. Hij schrijft over hun vertrek: ‘Oude mensen, gesteund tussen jonge (…), gebogen onder bagage allen, op rug en schouders (…) alsof ze van de ene barak naar de andere gingen en niet naar Polen’. Koker en zijn medegevangenen hadden geen illusies meer over de toekomst: ook in Kamp Vught mochten de Joden niet blijven. 2506 mensen ‘verhuisden’ op 8 en 9 mei in twee transporten van Vught naar Westerbork: gevangenen ouder dan zestig jaar, sommige met een jongere echtgenote of dochter die hen ondersteunde. Ook gezinnen met meer dan drie kinderen werden in deze transporten opgenomen, evenals de 211 patiënten van het kampziekenhuis. In Westerbork kwamen zij terecht in de barakken 57, 58 en 60; meestal man en vrouw in dezelfde barak, maar op een andere rij bedden. De zieken werden opgenomen in een van de ziekenhuisbarakken 81 tot 85.
De trein naar Sobibor van 11 mei 1943
De meeste personen die op 8 en 9 mei van Vught naar Westerbork werden vervoerd, bleven daar slechts enkele dagen. Zij moesten op 11 mei in de goederentrein stappen die hen naar Sobibor bracht, samen met 120 zogenoemde strafgevallen.
Uit de deportatielijst van 11 mei krijgen we een indruk uit welke delen van Nederland de oudere Joodse bewoners van Kamp Vught afkomstig waren. In deze trein bevonden zich 1444 personen. Ruim zeshonderd waren afkomstig uit Amsterdam, kennelijk vooral kinderrijke gezinnen. Meer dan tweehonderd kwamen uit Den Haag, Scheveningen en de rest van Zuid-Holland. Relatief grote aantallen, en dan vooral ouderen, kwamen uit Overijssel (181), Gelderland (192), Noord-Brabant (70) en Limburg (96). De zeventig Joodse Noord-Brabanders waren op dertien personen na allemaal vijftigplussers. Van de Noord-Brabanders kwamen er 52 uit de grootste Joodse gemeenschappen: Eindhoven (negen), Oss (zeventien), ’s-Hertogenbosch (veertien) en Tilburg (twaalf). Verder waren er Joden uit de kleinere gemeenten, zoals Bergen op Zoom, Boxmeer, Cuijk en Geertruidenberg. Onder de Bosschenaren bevonden zich de vier zusters Van der Heijden die op Achter ’t Stadhuis 10 een ‘Joods rusthuis’ hielden. Hun drie gasten waren een maand eerder al naar Sobibor gedeporteerd. Onder de vijf kinderen onder de zestien jaar waren de vier kinderen uit het samengestelde gezin Busnac-Frankenhuis uit Tilburg. Het valt op dat er maar één persoon uit Breda, een strafgeval, op dit transport zat: de reden is wellicht dat daar al in november 1942 veel oudere Joden bij een razzia waren opgepakt en afgevoerd naar Auschwitz.
De Limburgse ouderen waren afkomstig uit de grotere Joodse gemeenschappen: Maastricht (zeventien personen), Sittard (achttien), Heerlen (vier),Roermond (zes), Venlo (vier) en Valkenburg (acht). Maar zij, en dan vooral veekooplieden, kwamen ook uit kleine, vaak agrarische gemeenschappen: Beek (drie), Eijsden (twee), Geleen (twee), Gennep (zes), Grevenbicht (drie), Gronsveld (één) Gulpen (zes), Heer (twee), Kerkrade (twee), Meerssen (twee), Merkelbeek (één), Mook (twee), Schinnen (één) en Vaals (vier).
Relatief weinig gedeporteerden waren afkomstig uit de drie noordelijke provincies (34) en uit gemeenten in Zuid-Holland buiten Den Haag en Scheveningen en uit de provincie Utrecht. Bovendien waren onder de gedeporteerden uit Zuid-Holland, Utrecht, Groningen, Friesland en Drenthe de ouderen minder oververtegenwoordigd dan onder hen die kwamen uit Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg. De 120 ‘strafgevallen’ uit Westerbork, die in aparte wagons werden meegestuurd naar Sobibor, waren bijna allemaal jonger dan zestig jaar.
Na drie dagen, op 14 mei, kwam de trein aan in Sobibor. Iedereen was dodelijk vermoeid van de treinreis in de oncomfortabele goederenwagons. Tachtig jonge mannen, merendeels afkomstig uit de groep strafgevallen, werden geselecteerd voor dwangarbeid: het afgraven van natte turf vanuit het kamp Dorohucza. Eén van hen, Jozef Wins uit Amsterdam, overleefde de oorlog. Ook twee jonge Brabanders uit het transport, de 19-jarige Leo Cohen uit Breda en de 24-jarige Herman Jesaijes uit ‘s-Hertogenbosch, werden doorgestuurd naar Dorohucza en zijn daar uiterlijk op 30 november 1943 omgekomen. Maar verreweg de meesten uit de trein van 11 mei, ongeveer 1360 mensen, werden het naast het spoor gelegen kamp binnengeleid, gescheiden in mannen en vrouwen, en vervolgens in groepen van ongeveer vijfhonderd mensen onmiddellijk vermoord in de gaskamer van Sobibor.
Bronnen:
David Koker, Dagboek geschreven in Vught (eerste druk Amsterdam 1977; vierde druk 2006).
Janneke de Moei, Joodse kinderen in het kamp Vught (Vught 1999).
Herman van Rens, Vervolgd in Limburg. Joden en Sinti in Nederlands-Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog. Maaslandse Monografieën 76 (Hilversum 2013).
‘Vertrek van de Joodse families uit Gennep’ op https://youtube.com/watch?v=ZapL82j7XwY&feature=shares
[1] Dit artikel kwam tot stand met medewerking van Frank van Doorn, die promotieonderzoek doet naar de Noord-Brabantse Joden tussen 1930 en 1945; Jeroen van den Eijnde, directeur van Nationaal Monument Kamp Vught; Bernolf Kramer, bestuurslid van de Stichting Sobibor; Bert Oomen, die promotieonderzoek doet naar Kamp Vught; en Arnoud-Jan Bijsterveld, die voor Brabant Herinnert werkt aan Het andere verhaal van Noord-Brabant en de Noord-Brabanders in de Tweede Wereldoorlog.