Holocaust by bullets

Holocaust by bullets[1] 

 (klik hier voor een pdf-versie)

De moord op de Joden in de voormalige Sovjet-Unie 1941-1944

 

 

 

Vooraf

 

Dit artikel heeft geen bronvermelding in voetnoten en heeft niet de pretentie nieuwe kennis toe te voegen aan de wetenschap. Alle gegevens komen uit secundaire bronnen, die aan het eind van het stuk worden genoemd. Ik heb het geschreven omdat wij tijdens onze lezingen en bij de wetenschappelijke herdenkingsreizen naar Auschwitz, Cosel en omgeving, merkten dat de meeste Nederlanders weinig informatie hebben over deze zeer belangrijke episode van de Holocaust, en dat er geen beknopt Nederlandstalig samenvattend artikel over dit onderwerp is te vinden. Het artikel is gebaseerd op wetenschappelijk werk van anderen. Soms stemmen vooral de cijfers die ik geef niet helemaal met elkaar overeen. De getallen in de tekst zijn de beste schattingen die ik zelf kon maken op grond van de verschillende bronnen. Het artikel is work in progress. Ik zal op deze website  veranderingen aanbrengen, als daar op grond van ‘voortschrijdend inzicht’ reden voor bestaat.

 

Herman van Rens, Beek, december 2020.

 

 

Iconische beelden

 

Iedereen kent ze: goederentreinen vol Joden rijden de opengesperde muil van vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau binnen. In speelfilms en documentaires is te zien hoe de slachtoffers op het perron binnen het kamp door SS-artsen worden verdeeld in groepen. Een minderheid komt als werkslaven in het kamp. De meeste mensen worden meteen naar een van de gaskamers annex crematoria gedreven, waar zij worden vermoord met het insectenbestrijdingsmiddel Zyklon B.

Deze voorstelling bepaalt in hoge mate ons beeld van de Holocaust of Shoah[2]. Ze past bij de zomer van 1944, de laatste fase van vernietigingskamp Birkenau. Toen kwamen daar talrijke treinen met vooral Hongaarse Joden aan. Vóór 16 mei 1944 reden de treinen niet het kamp binnen, maar werden de gevangenen geselecteerd op het goederenstation van Auschwitz. En de meeste slachtoffers gingen niet naar ‘moderne’ gaskamers annex crematoria, maar zij werden vergast in ‘primitieve’ ruimtes in voor dat doel verbouwde Poolse boerderijtjes.

Om meer redenen geeft het bovenstaande een onvolledig beeld van de Shoah. In Auschwitz werd ruim een miljoen Joden geselecteerd en vermoord, een enorm aantal. De slachtoffers kwamen vooral uit landen in Zuid- en West-Europa en uit Hongarije. Toen in Auschwitz de eerste gaskamer in gebruik werd genomen, waren in Polen al honderdduizenden omgekomen van honger en ziekte in overbevolkte getto’s. In Bełżec (vanaf 16 maart 1942), Sobibór (vanaf mei) en Treblinka (vanaf 23 juni) vermoordden de nazi’s in zeer hoog tempo 1,4 miljoen Joden, merendeels afkomstig uit de getto’s van het Generalgouvernement, de door Duitsland bezette rompstaat in centraal Polen, overgebleven nadat zowel Duitsland als de Sovjet-Unie in 1939 grote delen van het land hadden geannexeerd. Bij deze massamoord, Operation Reinhard genaamd, bestond geen uitgebreide administratie; er waren geen lijsten en vrijstellingen en geen betrekkelijk geweldloze en gecamoufleerde wegvoeringen. Op de perrons was geen sprake van een selectie. Hier heersten de zweep en het geweer.  Mensen hadden vaak dagenlang zonder eten en drinken in een snikhete trein gewacht tot ze aan de beurt waren voor de gaskamer, waar ze werden verstikt met koolmonoxide. Boven de deur van de gaskamer van Treblinka konden ze misschien nog vers 20 uit Psalm 118 lezen. In Hebreeuwse letters stond er: ‘Dit is de poort naar de Eeuwige. Rechtvaardigen mogen hier binnengaan.’[3]

Ook Operation Reinhard was niet de bodem van de hel. Toen de gaskamers van Bełżec in gebruik werden genomen, was in de landen, die voor langere of kortere tijd hadden behoord tot de Sovjet-Unie al negen maanden lang de Holocaust by bullets bezig. In Estland, Letland, Litouwen,  Oost-Polen, Wit-Rusland, Oekraïne en Moldavië werden vanaf eind juni 1941, tijdens de opmars van Duitse en Roemeense legers, twee miljoen Joden vermoord, merendeels met kogels bij ravijnen, bomkraters en aan de rand van kuilen die ze soms zelf hadden moeten graven. De slachtoffers stonden oog in oog met hun moordenaars. De daders stonden tot hun enkels in het bloed, hun uniformen bespat met hersenweefsel en menselijk vet.[4]

 

Bloedlanden[5]

 

Het gebied waar de moorden plaatsvonden, was al lange tijd de regio waarop zowel Rusland (vanaf 1917 de Sovjet-Unie) als Duitsland hun zinnen hadden gezet en waar ze hun conflicten uitvochten. De voorlopig laatste fase van die geopolitieke titanenstrijd begon op 22 juni 1941. Toen vielen Duitse legers de Sovjet-Unie binnen. Zij hoopten en verwachtten bij deze Operation Barbarossa in korte tijd het grote rijk van de Sovjet-Unie geheel te vernietigen. Een belangrijk onderdeel van die ‘vernietigingsoorlog’ was de Endlösung van de Judenfrage, het  Jodenvrij maken van het veroverde gebied. Achter de troepen van de Wehrmacht volgden vier formaties van politietroepen en SS’ers, de Einsatzgruppen. Zij hadden van SS-leider Heinrich Himmler en politiebaas Reinhard Heydrich de opdracht het pas veroverde gebied te zuiveren van communisten, saboteurs, partizanen en propagandisten in dienst van de vijand. Dat zuiveren moest uiterst radicaal gebeuren: de vijanden moesten zonder vorm van proces worden gedood. Joden waren in het wereldbeeld van de nazi’s de drijvende kracht achter een wereldwijde judeo-bolsjewistische samenzwering. Daarom lag bij de acties van de Einsatzgruppen al snel het accent op het massaal executeren van Joden, aanvankelijk mannen, maar al na enkele weken ook vrouwen en kinderen.

    Operation Barbarossa stagneerde in de barre winters van Rusland; lang niet het hele gebied tot aan de Oeral kon door de Wehrmacht worden bezet. In het grote gebied dat wel in Duitse handen kwam, woonden in 1939 vier miljoen Joden. Ongeveer een derde deel van hen was tevoren door de Sovjets geëvacueerd of wist te vluchten naar meer oostelijke gebieden van de Sovjet-Unie. Echter twee en een half miljoen Sovjet-joden werden slachtoffer van de moordzucht van de nazi’s. Een minderheid van de vermoorde Joden, vijftien procent, werd gedeporteerd naar vernietigingskampen. Tienduizenden stierven aan honger en ziekten in Joodse getto’s en dwangarbeidskampen. Maar de overgrote meerderheid van de slachtoffers stierf door directe moord met kogels, de Holocaust by bullets. Daarover gaat dit artikel: de Shoah als één episode in een gebied met een gewelddadige geschiedenis van 31 jaar.

 

Bloedige decennia 1914-1945

 

Vóór de Eerste Wereldoorlog maakten de drie Baltische landen Estland, Letland en Litouwen, Wit-Rusland, Oekraïne en het grootste deel van Polen deel uit van het rijk van de Russische tsaren. Andere stukken van het oude koninkrijk Polen, waaronder de provincie Galicië, waren bij de drie Poolse Delingen in de achttiende eeuw in handen gekomen van het Habsburgse Keizerrijk.

In de Eerste Wereldoorlog stonden Oostenrijk en Duitsland tegenover een coalitie van landen, waaronder Rusland. Die oorlog was het begin van meer dan dertig jaar extreme wreedheid en massaal bloedvergieten. De Amerikaanse historicus Timothy Snyder noemt de regio die zich uitstrekt van de Estische stad Tallinn in het noorden tot het Zuid-Oekraïense Odessa aan de Zwarte Zee ‘de Bloedlanden’. Dat waren ook de gebieden waar de meeste Joden woonden.[6]

Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog bezetten de Russen Oostenrijks Galicië. In Poolssprekende gebieden, in Oekraïne en in de Baltische landen werden bestaande nationalistische bewegingen sterker en actiever. In 1917 kwam, na de Oktoberrevolutie, de macht in Rusland in handen van de bolsjewieken. Rusland raakte verstrikt in een burgeroorlog en zijn militaire positie in de oorlog met Duitsland en Oostenrijk verzwakte. De Duitsers maakten hiervan gebruik door in een groot offensief ver door te dringen in het gebied, dat nu door de Sovjet-Unie als haar territorium werd beschouwd. De Sovjets wilden vrede met hun buitenlandse vijanden om zich te kunnen concentreren op de strijd tegen de binnenlandse tegenstanders. Zij accepteerden in maart 1918 de voor hen zeer ongunstige voorwaarden van de Vrede van Brest-Litovsk: zij gaven hun aanspraken op over een enorm gebied, dat bestond uit Finland, de Baltische landen, Polen, Oekraïne, delen van Roemenië en de Kaukasus. Zij accepteerden een  Duitse bezetting van Polen en de Baltische landen. Tegelijkertijd erkenden zowel de Russen als de Duitsers het recht van Oekraïne op zelfstandigheid.

De overwinning van Duitsland en zijn bondgenoten aan het oostfront was echter van korte duur: enkele maanden later moesten zij capituleren voor hun tegenstanders aan het westelijke front. Hierdoor ontstond een machtsvacuüm in het door de Duitsers bezette gebied in het oosten. Nationalisten in Polen, Oekraïne en de Baltische landen riepen  de onafhankelijkheid uit, een onafhankelijkheid die meteen werd betwist door de Sovjet-Unie, die een bloedige oorlog tegen de nieuwe staten voerde. In het westelijk deel van Oekraïne woonde een gemengde bevolking van Polen en Oekraïners; hier kwam de jonge Poolse staat ook meteen in oorlog met de pas uitgeroepen Oekraïense staat. Het gebied werd het toneel van verschillende oorlogen tegelijk. In 1921 kwam daar officieel een einde aan bij de Vrede van Riga. De drie Baltische landen werden erkend als onafhankelijke staten. Polen, dat 125 jaar van de kaart geveegd was geweest, herrees als een groot land. Er kwam geen onafhankelijk Oekraïne. Het gebied waar Oekraïners woonden, werd verdeeld tussen de Sovjet-Unie en Polen: Galicië en Wolhynië met een Oekraïense meerderheid, en de oude Litouwse hoofdstad Wilna/Vilnius kwamen bij Polen. Meer dan veertig procent van de bewoners van het nieuwe Polen bestond uit minderheden: Oekraïners, Wit-Russen, Litouwers, Duitsers en drie miljoen Joden.

De minderheden binnen Polen voelden zich door de Polen gediscrimineerd. De westerse mogendheden erkenden in 1918 het vergrote Polen, maar eisten tegelijkertijd dat het de rechten van zijn minderheden zou respecteren. In weerwil van die eis voerde Polen een agressieve politiek van ‘polonisatie’. In Wolhynië en Galicië groeide een sterke Oekraïense nationalistische beweging. Polen en Oekraïners waren het over veel oneens, maar zij deelden met elkaar een grote mate van antisemitisme. Poolse nationalisten traden agressief op tegen Oekraïense nationalisten, maar hun voornaamste slachtoffers waren de Joden, die werden beschuldigd van gebrek aan loyaliteit aan de Poolse staat. Oekraïners betichtten Joden van verraad aan de Oekraïense nationalistische zaak. Er vonden pogroms plaats, vooral in de jaren na 1926, toen generaal Piłzudski een nationalistische staatsgreep pleegde.

Nog dramatischer was de situatie in de gebieden van de Sovjet-Unie onder Stalin. Daar vonden geen acties plaats die specifiek waren gericht tegen de Joden, maar de Joden leden onder dezelfde maatregelen als de rest van de bevolking. Honderdduizenden verdwenen naar de kampen van de Goelag. In de jaren 1932-1933 werden meer dan drie miljoen Oekraïners slachtoffer van een opzettelijke hongersnood in dat land, de Holodomor. Van 1936 tot 1938 kostte de Grote Terreur van Stalin de levens van een miljoen Sovjetburgers, vooral boeren, priesters en Polen. Een groot deel van de slachtoffers woonde in de Sovjetrepubliek Oekraïne.

In het Interbellum werden Joden in veel landen gewantrouwd, gediscrimineerd en gehaat. In de jaren dertig kwamen Hitler en zijn nazipartij in Duitsland  aan de macht. Het antisemitisme werd hier een staatsproject. Antisemitisme en de daaruit voortkomende genocide zouden in de Tweede Wereldoorlog worden geëxporteerd naar alle landen, die onder de macht of invloed kwamen van de nazi’s. Polen was in 1939 aan de beurt: de aanval kwam van twee kanten.

 

Dubbele agressie 1939

 

Op 24 augustus 1939 tekenden Vlatsjetslav Molotov, minister van Buitenlandse zaken van de Sovjet-Unie en zijn Duitse collega Joachim von Ribbentrop het beruchte niet-aanvalsverdrag, bekend onder de naam Molotov-Ribbentrop-pact. De beide voormalige aartsvijanden beloofden dat zij elkaar niet zouden aanvallen en ook niet zouden interveniëren in een oorlog van een van beide met derde landen. Het pact wekte ongeloof en verbijstering bij vriend en vijand in heel Europa. Maar de verbijstering zou nog groter zijn geweest als men geweten had van het gelijktijdig aanvaarde geheime aanhangsel bij het verdrag: Stalin en Hitler verdeelden hierin hun invloedssferen in Oost- en Midden-Europa. De Sovjet-Unie kreeg de vrije hand in de Baltische staten, de oostelijke 40 procent van Polen en de Roemeense regio’s Bukovina en Bessarabië (deels samenvallend met de huidige staat Moldavië). Duitsland kreeg het recht om de westelijke 60 procent van Polen te bezetten en zou niet worden belemmerd op de Balkan. Deze overeenkomst tussen beide dictators was de opmaat voor de inval in Polen. Al een week na het pact, op 1 september 1939 viel de Duitse Wehrmacht Polen binnen en bezette het ‘zijn’ deel van dat land. Twee weken daarna, op 17 september, viel de Sovjet-Unie aan vanuit het oosten en bezette de oostelijke 40 procent van Polen. In 1940 nam Stalin ook de macht over in Estland, Letland en Litouwen en bezette het de Roemeense regio’s Bukovina en Bessarabië.

Voor de Baltische landen en voor Polen betekende dit het begin van een periode van ongekend heftige terreur. In door Duitsland bezet Polen executeerden Einsatzkommando’s van de SS 60.000 tot 80.000 echte of vermeende politieke tegenstanders en een nog groter aantal Polen kwam in concentratiekampen. Onder de slachtoffers waren Joden oververtegenwoordigd. Zij waren in de ideologie van de nazi’s immers de drijvende kracht achter een wereldwijde samenzwering met de bolsjewieken van Moskou en de plutocraten van Wall Street.

In de door de Sovjets bezette gebieden werden op bevel van Stalin tienduizenden Poolse officieren, politici en intellectuelen geëxecuteerd in de bossen bij Katyn en op andere plaatsen. Honderdduizenden burgers uit de Baltische landen, oostelijk Polen en bezette delen van Roemenië verdwenen tussen 1939 en 1941 naar de kampen van de Goelag in Siberië of Kazachstan, of zij werden opgesloten in gevangenissen. Onder de gedeporteerden waren veel Joden. Met name Joodse vluchtelingen uit door Duitsland bezette delen van Polen, die na hun vlucht hadden willen terugkeren naar hun families in West-Polen, waren verdacht. Tienduizenden van hen werden gedeporteerd naar het oosten. Ook deden tienduizenden Joodse vluchtelingen dwangarbeid voor Russische bedrijven. Van een vervolging van Joden als aparte groep was echter geen sprake; sommige Joden hadden partij gekozen voor de communisten en speelden een rol in het uitoefenen van de terreur. Ook voor de Joden in het door de Sovjets bezette gebied zou spoedig de hel losbreken.

 

Barbarossa 1941

 

Het onnatuurlijke bondgenootschap van Hitler en Stalin bleef niet lang bestaan. Op 22 juni 1941 viel een enorme Duitse legermacht de Sovjet-Unie binnen, zonder oorlogsverklaring en in strijd met het minder dan twee jaar eerder gesloten Molotov-Ribbentrop-pact. In deze veldtocht, Operation Barbarossa genoemd, hoopte Hitler het rijk van de bolsjewieken in een korte felle oorlog totaal te kunnen vernietigen. De Duitsers werden geholpen door het Roemeense leger en op kleinere schaal door Hongarije. Het werd inderdaad een vernietigingsoorlog. Nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie hadden het verdrag van Genève over de behandeling van krijgsgevangenen nooit geratificeerd. Daarom eigende de Duitsers zich het recht toe om Russische krijgsgevangenen onmenselijk te behandelen. Ook andere  tegenstanders konden zonder enige vorm van proces worden gedood.

Operation Barbarossa had een aantal doelen. In een snelle en felle oorlog moest het grote rijk van de bolsjewieken totaal worden vernietigd. Er moest Lebensraum komen voor Duitse boeren en ondernemers, die zich zouden vestigen in het nieuwe land. Daarvoor moest het gebied worden ontdaan van een groot deel van zijn Slavische en Joodse bewoners. Het Generalplan Ost voorzag in het verjagen of verhongeren van miljoenen Slaven. De Joden, de meest ongewenste en gevaarlijke groep, zouden worden verdreven naar onherbergzame gebieden, ergens ver in het oosten. Om alle verzet in de kiem te smoren en de radicale doelen te helpen verwezenlijken werden vier Einsatzgruppen gevormd, die achter de fronten hun bloedige werk zouden doen.

De doelen van de Duitsers bleken niet te kunnen worden gerealiseerd. Het werd geen snelle overwinning, eindigend met de instorting van het Sovjetrijk. Het werd een langdurige oorlog die uiteindelijk leidde tot het verlies van de levens van miljoenen Duitse soldaten en tot een totale nederlaag voor Duitsland. Toen duidelijk werd dat de oorlog territoriaal niet meer gewonnen kon worden, kwam de nadruk steeds meer te liggen op dat andere doel: het oplossen van het ‘Joodse vraagstuk’. De plannen om de Joden te verdrijven naar onherbergzame oorden ver in het oosten bleken niet te realiseren, omdat die verre streken (‘bij de Oeral’) nooit in Duitse handen kwamen. Het was aanvankelijk de bedoeling geweest om NA de oorlog het ‘Joodse vraagstuk’ ‘definitief’ op te lossen; nu moest dit worden uitgevoerd terwijl de gevechten in volle gang waren. Het werd geen verdrijving, maar massamoord: Einsatzgruppen, in eerste instantie bedoeld om het veroverde gebied te zuiveren van alle vijandige elementen, kregen de taak om miljoenen Joden te vermoorden.

In de hele Sovjet-Unie woonden naar schatting zes miljoen Joden. Niet allemaal kwamen die onder de Duitse macht. Twee miljoen bewoonde delen van het enorme Sovjetrijk, die nooit door de Duitsers konden worden bezet. Van de vier miljoen Joden die wel woonden in een gebied dat in 1941 of 1942 in handen van de Wehrmacht viel, had anderhalf miljoen het land verlaten. Sommigen waren door de terugtrekkende Sovjet-regering geëvacueerd naar meer oostelijke gebieden. Enkele honderdduizenden waren tussen 1939 en 1941 door de communisten gedeporteerd, een dramatische gebeurtenis, maar achteraf en onbedoeld vaak levensreddend. Een miljoen Joden, zich bewust van de gevaren die dreigden van de kant van de nazi’s, had zelf nog op tijd kunnen vluchten. Er verbleven nog 2.6 miljoen Joden in het gebied nadat de Duitsers er waren binnengevallen. Onder hen waren veel mensen die in 1939 uit West-Polen naar het oosten van Polen waren gevlucht, en daar waren gebleven. Bijna 95 procent van die 2.6 miljoen Joden werd vermoord door de nazi’s.

 

Duits bestuur na 1941

 

Het gebied dat Duitsland en zijn bondgenoot Roemenië in 1941 en 1942 op de Sovjet-Unie veroverden, kreeg niet overal dezelfde bestuursvorm. De Poolse stad Białystok en omgeving werd op 15 augustus 1941 als integraal deel van het Duitse Rijk geannexeerd en toegevoegd aan de Gau Oost-Pruisen. De daar wonende Joden werden, evenals veel Duitse Joden, gedeporteerd naar de vernietigingskampen. Galicië, het gebied rond de grote stad Lemberg/Lviv/Lwow, werd op 1 augustus onderdeel van het Generalgouvernement, het in 1939 bezette deel van centraal Polen. De 590.000 Joden van Galicië deelden voor een deel het lot van de Poolse Joden. Het gebied van Oekraïne ten zuiden van de rivier de Bug, met de grote stad Odessa, werd veroverd samen  met het Roemeense leger en kwam op 1 september onder de naam ‘Transnistrië’ onder Roemeens bestuur. De Joden daar werden vervolgd en merendeels vermoord door de Roemenen, op een andere manier dan de Joden in door Duitsland bezet gebied. Op de  Holocaust in Białystok, Galicië  en Transnistrië komen we afzonderlijk terug.

Het grootste deel van het veroverde gebied stond aanvankelijk onder Duits militair bestuur, Militärverwaltung. Het leger stelde Duitse militaire Ortskommandanten aan als bestuurders, maar tienduizenden inheemse lokale burgemeesters, dorpshoofden en ambtenaren deden het praktische werk en werden op deze manier medeplichtig aan de Shoah. Als een der eerste bestuursmaatregelen moesten alle Joden een herkenningsteken dragen in de vorm van een gele davidster of een witte of gele mouwband. Het leger begon ook met de registratie van alle inwoners, waarbij lijsten werden gemaakt van Joden en van ‘vreemdelingen’. Vreemdelingen waren meestal Joodse vluchtelingen uit Polen. Al een paar weken na de komst van de Duitsers begon men de Joden te verzamelen in gesloten getto’s. Overal stelden de Duitsers Joodse Raden aan, voor Joods ‘zelfbestuur’, maar volledig ondergeschikt aan de wensen van de nazi’s. Deze Raden maakten onder meer de lijsten van mannen en vrouwen tussen 15 en 60 jaar, die konden worden opgeroepen voor dwangarbeid.

Het is kenmerkend voor de situatie in de bezette Sovjet-Unie, dat hier opsluiting in getto’s en de uitvoering van de massamoorden gelijktijdig plaatsvonden. Al in de eerste weken onder Militärverwaltung  begonnen de Einsatzgruppen Joden te executeren. De Wehrmacht moest hen daarbij de vrije geven en desgewenst logistieke en praktische ondersteuning bieden. De slachtoffers konden zonder problemen uit het depot van de getto’s worden gehaald.

Op 1 september 1941 kwam het gebied ten westen van de rivier de Drina onder Duits burgerlijk bestuur. Hier vestigden de nazi’s twee Reichskommissariaten: Ostland en Oekraïne. Het gebied van het Reichskommissariat Oekraïne viel ongeveer samen met de Sovjetstaat Oekraïne westelijk van de Drina; Ostland omvatte de drie Baltische landen en westelijk Wit-Rusland. De hoogste baas over beide gebieden was Reichsminister Alfred Rosenberg in Berlijn. Hij werd vertegenwoordigd in Ostland door Rijkscommissaris Heinrich Lohe en in Oekraïne door Erich Koch. De beide Reichskommissariaten waren ingedeeld in totaal negen Generalkommissariaten; elk Generalkommissariat weer in districten onder een Duitse Gebietskommissar. Deze laatste functionaris maakte op lager niveau gebruik van lokale burgemeesters, dorpshoofden en ambtenaren. De burgerbestuurders waren, naast de SS en de Wehrmacht, de derde groep Duitse betrokkenen in de massamoorden. Hun apparaat bestond uit vele duizenden Duitse ambtenaren en een tienduizenden personen tellende Duitse politiemacht. Het burgerlijk bestuur zette de door de Militärverwaltung genomen initiatieven voort: registratie, kenmerken van de Joden, oproepen voor dwangarbeid en assistentie bij executies. Economische exploitatie van het veroverde gebied behoorde nadrukkelijk bij de taken van het burgerlijk bestuur. De veroverde gebieden moesten maximaal nuttig worden gemaakt voor het Duitse Rijk. Bewuste uithongering van de Slavische bevolking en moord op miljoenen Joden, krijgsgevangenen en tegenstanders hadden ook tot doel om voedsel te sparen voor de Duitse bevolking en ruimte te maken voor Duitse kolonisten.

Duitse orders bereikten de Joden via hun Joodse Raad. De dwangarbeid, waartoe alle mannen en vrouwen verplicht konden worden, bestond in het begin vooral uit werk voor de bezettende overheid, maar steeds meer Joden kwamen in dienst bij Duitse bedrijven. Joden hoopten daardoor vrijgesteld te worden van executies.

De SS stond ook tijdens het burgerlijk bestuur volledig onder het gezag van Himmler. Bij alle politie-aangelegenheden kon Himmler de beslissingen van de burgerlijke bestuurders overrulen. Himmler liet zich in beide Reichskommissariaten vertegenwoordigen door een Hohere SS- und Polizeiführer (HSSPF), en in elk van de negen Generalkommissariaten  door een SS- en politiechef (SSPF). Zowel de Wehrmacht als de burgerlijke bestuurders verleenden assistentie bij acties van de SS; de regie en uitvoering was in handen van de Einsatzgruppen.

 

Einsatzgruppen

 

Vier Einsatzgruppen volgden in de voetsporen van de Wehrmacht. Zij werden aangeduid met de letters A, B, C en D en bestonden samen uit ongeveer 3.000 manschappen, vrijwel allemaal afkomstig uit de geledingen van de SS en de politie onder leiding van Reichsführer-SS Heinrich Himmler: de Sicherheitspolizei (Sipo), de Sicherheitsdienst (SD) of spionageafdeling, de Kriminalpolizei (Kripo), de Ordnungspolizei (Orpo) en de Waffen-SS. Reinhard Heydrich gaf – ondergeschikt aan Himmler – leiding aan de Sipo, SD  en Kripo, en was belast met de coördinatie van de Endlösung van de Judenfrage.

Einsatzgruppen waren binnen het Derde Rijk geen nieuw fenomeen. Ook bij eerdere gelegenheden waren zulke formaties opgericht om bijzondere taken uit te voeren. Zij waren actief geweest bij de Anschluss van Oostenrijk, de ontmanteling van Tsjecho-Slowakije, de inval in Polen en de oorlog tegen Frankrijk.

Toen de Einsatzgruppen ter ondersteuning van de inval in de Sovjet-Unie werden voorbereid, was aanvankelijk de bedoeling dat hun taak ondergeschikt zou zijn aan de leiding door de generaals van de Wehrmacht. Maar in maart 1941 besloot Hitler dat Himmler hun hoogste autoriteit zou zijn, dit in het verlengde van diens opdracht om in de bezette gebieden een bestuursstructuur te vormen.

Commandanten van de Einsatzgruppen moesten tijdens hun acties geregeld rapport uitbrengen aan het RSHA-kantoor van Heydrich in Berlijn, met een afschrift aan de drie Höhere SS- und Polizeiführer (HSSPF’s) die Himmler had aangesteld in de bezette gebieden: Hans Prutzman in de regio noord, Erich von dem Bach Zelewski in de regio midden en Friedrich Jeckeln in de regio zuid. Deze beruchte rapporten zijn bewaard gebleven en vormen een belangrijke bron van kennis over de Holocaust in de Sovjet-Unie.

De opdracht aan de Einsatzgruppen was vaag geformuleerd: het opruimen van alle weerstand achter het front. Juist deze vage formulering bood aan leiders kansen om hun activiteiten naar eigen inzicht uit te breiden tot massamoord op de Joden. Sommige commando’s vestigden zich in een later stadium permanent of semipermanent in veroverde steden als buitenposten van de Sipo.

De Einsatzgruppen konden hun moorddadig werk doen als logische consequentie van de ideologie van het Derde Rijk en op basis van een aantal besluiten en plannen van Hitler en Himmler. Een duidelijke ‘intentieverklaring’ gaf Hitler in zijn ‘profetie’ van 30 januari 1939. Toen zei hij: “Als het internationale jodendom, in Europa en daarbuiten, de volkeren opnieuw in een wereldoorlog zou storten, zal niet de bolsjewisatie van de aarde en de overwinning van de joden het gevolg zijn, maar de vernietiging van het joodse ras in Europa”. Die wereldoorlog was een feit geworden, en de profetie van de Führer zou werkelijkheid worden.

 

Ik geef hier een opsomming van ideologische denkbeelden en verordeningen, die van belang zijn voor de Einsatzgruppen:

  1. De kern van de nationaalsocialistische ideologie was, dat Duitsland behoefte had aan Lebensraum, uitbreiding van zijn grondgebied in oostelijke richting. Daar moesten Duitse boeren zich kunnen vestigen om voedsel te produceren voor het Duitse volk. De plannen die de nazi’s met het te veroveren gebied in het oosten hadden, waren geformuleerd in Himmlers Generalplan Ost. Miljoenen Slaven en Joden moesten uit het vruchtbare landbouwgebied van Oekraïne verdwijnen en worden vervangen door Duitse kolonisten. Het was van levensbelang voor Duitsland dat Untermenschen werden verwijderd en zo nodig gedood.
  2. De communisten (bolsjewieken) waren de levensgevaarlijke aartsvijanden van Duitsland. Maar de Joden trokken bij de bolsjewieken aan de touwtjes. Er was sprake van een wereldwijde Joods-bolsjewistische samenzwering. Strijd tegen de Sovjet-Unie was in wezen een strijd tegen de Joden. Men kon de communisten niet bestrijden zonder het Joodse probleem in Europa definitief op te lossen.
  3. Daarom was de oorlog tegen de Sovjet-Unie vanaf het begin een vernietigingsoorlog. Op 3 maart 1941 noemde Hitler de komende oorlog een strijd tussen twee elkaar uitsluitende ideologieën. Het was een gevecht op leven en dood. Tegenstanders, en met name leden van de Joods-bolsjewistische intelligentsia, moesten worden vernietigd zonder rekening te houden met het volkeren- of oorlogsrecht.
  4. Op 13 maart 1941 gaf Hitler aan Himmler opdracht om de bestuursstructuur van de bezette gebieden te regelen, en Hitler maakte hem verantwoordelijk voor alles wat er achter het front moest gebeuren en dus ook over de acties van de Einsatzgruppen. Alle elementen van het Sovjet-systeem, inclusief de Joden, moesten worden geliquideerd. Himmler liet de praktische uitvoering van deze opdracht over aan zijn politiechef Reinhard Heydrich. Deze sloot twee weken later een overeenkomst met de bevelhebbers van de Wehrmacht, waarbij werd afgesproken dat ook de Wehrmacht de eigen verantwoordelijkheid van de Einsatzgruppen over de burgerbevolking erkende en dat het leger waar nodig logistieke ondersteuning zou bieden. Hiermee werd het Duitse leger volop medeplichtig daaraan.
  5. Op 13 mei tekenden de SS en de top van de Wehrmacht het Barbarossa-decreet, dat bepaalde dat acties van militairen tegen de burgerbevolking niet konden worden beoordeeld en bestraft door de krijgsraad. Hierdoor werden zelfs collectieve acties tegen dorpen en steden straffeloos mogelijk.
  6. Op 6 juni vaardigde Himmler, met goedkeuring van Hitler, het Kommissarbefehl uit. De SS en de Einsatzgruppen kregen hiermee een vrijbrief om gewelddadig en moorddadig op te treden tegen communistische leiders (‘commissarissen’), saboteurs en partizanen, en speciaal Joden in de communistische partij en in dienst van de Sovjet-overheid.
  7. Op 31 juli kreeg Heydrich de opdracht om alle voorbereidingen en maatregelen te treffen, nodig voor de uitvoering van de Endlösung van de Judenfrage in heel Europa. Hij moest hiervoor een alomvattend beleidsplan maken. De moorden in het oosten werden hiermee onderdeel van een nog groter project.
  8. Begin augustus maakte Himmler een rondgang langs de verschillende Einsatzgruppen, waarbij hij ook bij Minsk een massa-executie bijwoonde. Hij gaf mondeling het bevel aan de commandanten om ook vrouwen en kinderen te doden. Hiermee bevestigde hij een praktijk die bij sommige groepen al op eigen initiatief was ingevoerd.

 

De vier Einsatzgruppen waren elk onderverdeeld in een aantal Einsatzkommando’s en Sonderkommando’s. De Einsatzkommando’s (E.K.’s) moesten opereren direct achter het front; de Sonderkommando’s (S.K.’s) bleven achter in veroverd gebied, later meestal met een vaste vestigingsplaats. De officieren, meestal academisch geschoolden, hadden een gedegen ideologische vorming achter de rug. Zij waren opgeleid op de politieschool van de SS in Pretzsch aan de Elbe, ten zuidwesten van Berlijn. Hun instructies kregen zij aanvankelijk alleen mondeling. In totaal opereerden er 18 Einsatzkommando’s en Sonderkommando’s in het veroverde gebied, elk bestaande uit een kleine tweehonderd mannen. De groepen telden samen 3000 man. Einsatzgruppe A volgde Heeresgruppe Nord op weg naar Leningrad, en opereerde in Estland, Letland en het grootste deel van Litouwen. Gruppe B trok met Heeresgruppe Mitte naar Minsk en was actief in het zuiden van Litouwen (Vilnius) en in Wit-Rusland. Gruppe C volgde Heeresgruppe Süd naar Kiev en verder in de richting van Moskou. Deze formatie deed zijn moorddadig werk in het noorden en midden van Oekraïne. Einsatzgruppe D vergezelde het 11e Duitse Leger en de Roemeense troepen naar Odessa en in de richting van de Kaukasus. De groep voerde executies uit in Moldavië en  het Zuiden van Oekraïne.

 

 

 

 

Tabel 1

 

Opsomming van de betrokken legers en commando’s van de Einsatzgruppen, met de namen van de belangrijkste commandanten.

Toelichting:

*** Ter dood veroordeeld en terechtgesteld

** Ter dood veroordeeld, omgezet in gevangenisstraf

* Gevangenisstraf.

 

Militaire formaties:

 

Heeresgruppe Nord: *Generalfeldmarschall Wilhelm Ritter von Leeb 1876-1956). Berecht in Neurenberg.

Heeresgrupe Mitte: Feldmarschall Fedor von Bock (1880-1945). Gesneuveld.

Heeresgruppe Süd: *Generalfeldmarschall Gerd von Rundstedt (1875-1953).

11e Armee:  General Eugen Ritter von Schoben (1883-1941). Gesneuveld. Opgevolgd september 1941 door General Erich von Manstein (1887-1973). Berecht in Neurenberg.

 

 

Tabel 1.

 

Duitse politie

 

De Einsatzgruppen waren de organisatoren van de massa-executies en aanvankelijk kwamen de schutters uit hun gelederen. Zij werden van meet af aan vergezeld en geassisteerd door afdelingen van de Duitse Ordnungspolizei (Orpo). Later kwamen meer Duitse politietroepen uit het Poolse Generalgouvernement en uit Oost-Pruisen. Ook werden brigades van de SS ingezet als hulpeenheden van de Duitse politie. Politiebataljons trokken mee met de Einsatzgruppen en later vestigden zij zich permanent in grotere plaatsen. Zij kregen hulp van lokale politiemensen en vrijwilligers. Friedrich Jeckeln, HSSPF in het zuiden van Oekraïne[7], was de eerste die op grote schaal de kring van daders bij de executies uitbreidde met de Ordnungspolizei en andere Duitse politie-eenheden, een praktijk die werd overgenomen door alle Einsatzgruppen. De meer dan 17.000 mannen van de Ordnungspolizei en de 19.000 politiemensen in SS-bataljons vermoordden uiteindelijk samen meer Joden dan de 3.000 leden van de Einsatzgruppen.

 

Wehrmacht

 

Ook het aandeel van de Wehrmacht in de genocide was buitengewoon groot. Politiechef Reinhard Heydrich sloot een overeenkomst met de bevelhebbers van de Wehrmacht, waarbij onder meer werd afgesproken dat de Wehrmacht waar nodig hulp en logistieke ondersteuning zou bieden aan de SS.  Er kwamen verbindingsofficieren die de activiteiten van leger en SS op elkaar moesten afstemmen.

In de eerste dagen van de oorlog slaagde de Wehrmacht er op veel plaatsten in om de lokale bevolking aan te zetten tot pogroms. De legerleiding begon met de registratie van de Joden en vaardigde anti-Joodse verordeningen uit. Zij richtte ook de eerste getto’s in en nam Joden gevangen voor dwangarbeid. In de loop van de zomer van 1941 raakte de Wehrmacht steeds meer betrokken bij het moordproces zelf. Bij massa-executies door de Einsatzgruppen voerden soldaten van de Wehrmacht arrestaties uit en deden ze bewakingsdiensten rond het executieterrein. Sommige militairen namen op vrijwillige basis deel aan de executies. In kleinere Joodse gemeenschappen kwamen de Einsatzgruppen later niet meer; zij lieten het moorden geheel over aan het leger. Militaire commandanten voegden vaak niet-Joodse gevangenen, partizanen, communisten en krijgsgevangenen, toe aan groepen Joden die werden geëxecuteerd. De legitimatie voor hun aandeel in de massamoorden zochten zij in de wijdverbreide opvatting dat achter elke verzetsdaad en elke vorm van sabotage Joden als organisatoren zaten. Om die reden spoorden generaals hun troepen aan om toch vooral een nietsontziende vernietigingsoorlog te voeren tegen de Joden en de Joods-Bolsjewistische samenzwering. De aanwezigheid van honderdduizenden Duitse soldaten in  gebieden waar op grote schaal werd gemoord, zorgde er ook voor dat de massa-executies in heel Duitsland bekend werden.

 

Volksduitsers

 

Overal in de door Duitsland veroverde gebieden woonden etnische Duitsers, Volksduitsers. Zij hielpen vaak uit overtuiging mee aan het opsporen van Joden die zich verborgen hielden. In Transnistrië onder Roemeense bezetting formeerden Volksduitsers een eigen moordbrigade, Sonderkommando R genaamd; helpen bij de moord op de Joden beschouwde die als haar voornaamste functie. Volksduitsers waren op deze manier, na de Einsatzgruppen van de SS, de Wehrmacht, de Duitse politie en de Duitse bestuursambtenaren, de vijfde groep Duitsers die intensief waren betrokken bij moord op miljoenen Joden. Het moordproces dat wij nu in grote lijnen gaan beschrijven.

 

Het begin: pogroms in  1941

 

Alle gemeenschappen in het door de Duitsers bezet gebied hadden geleden onder de terreur van Stalin. De nazi’s namen aan dat de bevolking om die reden de komst van de Duitsers zou toejuichen en dat zij, net als de nazi’s, zou inzien dat in het bolsjewistisch systeem de Joden de regie hadden. Op 29 juni 1941 had politiechef Heydrich een richtlijn doen uitgaan aan de Einsatzgruppen: Ze moesten de lokale bevolking aanzetten tot Selbstreinigung van hun land, dat wil zeggen: ‘spontane’ anti-Joodse pogroms.

Soms werden de nazi’s niet teleurgesteld. Vooral in gebieden waar pas in 1939 of 1940 de Sovjet-macht was gevestigd, Litouwen, Letland, de voormalig Roemeense gebieden Bukovina en Bessarabië en het westen van Oekraïne, werden de Duitse legers inderdaad door velen verwelkomd als bevrijders. In dezelfde gebieden was veel antisemitisme. Mensen waren er ontvankelijk voor de gedachte dat de Joden de dienst uitmaakten bij de gehate bolsjewieken. Nationalistische bewegingen, zoals het Litouws Activisten Front (LAF) en de Organisatie van Oekraïense Nationalisten (OUN) streefden naar onafhankelijkheid; ze streden tegen de Sovjets en dus – in hun opvattingen – tegen de Joden. De bevolking liet zich verleiden tot massaal geweld tegen hun Joodse medeburgers. Ook bij Polen in de gebieden die van 1939 tot 1941 door de Sovjets waren bezet, bestond de opvatting dat de Joden achter de communistische terreur zaten. In Jedwabne, een Pools stadje niet ver van Białystok, was op 10 juli 1941 een pogrom, waarbij meer dan 300 Joden slachtoffer werden van Poolse boeren. Bij pogroms in Lwow in Galicië werden 4.000 Joden vermoord door Oekraïense nationalisten. In de Litouwse hoofdstad Kaunas en omringende steden werden bijna 10.000 Joden slachtoffer van Litouwse nationalisten en boeren. In de door Roemenië bezette gebieden Bessarabië, Bukovina en Transnistrië werden duizenden Joden vermoord op een uiterst chaotische wijze, waarbij ordinaire roofzucht en verkrachting een grote rol speelden. Het aantal Joodse slachtoffers van alle pogroms in juni en juli 1941 liep in de tienduizenden. Echter in met name Wit-Rusland en Rusland slaagde de SS er niet in om ‘spontane volkswoede’ op te wekken tegen de Joden.

Een tweede golf van pogroms brak later uit in bezet Polen, toen bekend werd dat bij Katyn duizenden Poolse officieren waren begraven in massagraven, nadat zij in 1940 op bevel van Stalin waren geëxecuteerd. Het vuur werd ook toen aangeblazen door de Duitsers: het waren de Joden die volgens hen Stalin hadden aangezet tot de massamoord.

 

Eerste moordgolf  juni 1941 tot maart 1942

 

Toen de Wehrmacht op 22 juni 1941 de eerste stukken grondgebied van de Sovjet-Unie had bezet, begonnen de Einsatzgruppen vrijwel onmiddellijk met het uitvoeren van massa-executies van personen die geacht werden te behoren bij de tegenstanders van de Duitsers, maar vooral van Joden. In de eerste weken vermoordden zij vooral mannen. Het moordproces verliep chaotisch: de richtlijnen van de leiding van het RSHA waren met opzet vaag gehouden; veel werd overgelaten aan het eigen initiatief van de leiders van de Einsatzkommando’s. In de Kommando’s van Einsatzgruppe A ging men er het eerst toe over om ook Joodse vrouwen en kinderen te vermoorden. Himmler en andere leiders constateerden daardoor dat het kennelijk mogelijk en uitvoerbaar was om het ‘Joodse vraagstuk’ op te lossen door de Joden uit te moorden; Hitler deelde die mening. Op 1 augustus gaf Himmler een order om alle Joden in het moerassige grensgebied Polesië tussen Oekraïne en Wit-Rusland, ook vrouwen en kinderen, het moeras in te drijven. Enige dagen later gaf hij, tijdens een rondgang langs de Einsatzkommando’s, in mondelinge contacten opdracht om ook vrouwen en kinderen uit te roeien. Een schriftelijk bevel daartoe is nooit gevonden. De genocide was het resultaat van initiatieven van onderop, die werden goedgekeurd en bekrachtigd door de top van de SS en Hitler zelf.

Er was een ‘gradiënt’ in het aantal slachtoffers tijdens de eerste moordgolf van west naar oost. In gebieden die meteen na 22 juli werden veroverd, was nog sprake van een selectief beleid: een minderheid van de mannen werd vermoord; de meeste mannen en vrijwel alle vrouwen en kinderen bleven in leven. Vanaf eind augustus, was het duidelijk dat Heydrich en Himmler wensten dat alle Joden systematisch werden vermoord en in de toen veroverde, meer naar het oosten gelegen gebieden werd vaak de hele Joodse bevolking uitgemoord. Daarnaast was er een tweede gradiënt, deze in het voordeel van Joden in meer oostelijke gebieden. Hoe meer tijd er was verstreken tussen 22 juni en de dag dat de Wehrmacht een gebied bereikte, des te meer Joodse inwoners hadden de kans benut om te vluchten naar niet bezette delen van de Sovjet-Unie. Het maakte verschil welke van de Einsatzgruppen het gebied in was getrokken: de commando’s van Einsatzgruppe A en D gingen er vrijwel vanaf het begin toe over ook vrouwen en kinderen te vermoorden.

 

De eerste moordgolf duurde van 22 juni 1941 tot maart 1942. In die periode hadden de Einsatzgruppen samen met hun lokale helpers ongeveer een miljoen mensen geëxecuteerd: 1.000 Joden in Estland, 60.000 in Letland, 137.000 in Litouwen, 150.000 vooral in het oosten van Wit-Rusland, 100.000 in Galicië, tussen 400.000 en 500.000 in vooral het oostelijk deel van Oekraïne en 150.000 in Transnistrië, Bessarabië en Bukovina. Het aantal slachtoffers was naar verhouding het grootst in de Baltische landen, het oostelijk deel van Wit-Rusland en Oekraïne, en in het door het Roemeense leger bezette Bessarabië en Transnistrië.

 

In tegenstelling tot in andere door de nazi’s bezette landen werden in de bezette Sovjet-Unie doorgaans ook de Joden vermoord, die waren gehuwd met een niet-Joodse partner, evenals hun ‘halfjoodse’ kinderen. Zelfs ‘Arische’ partners van Joden die hun huwelijk niet wensten te ontbinden, werden op veel plaatsen geëxecuteerd. In het oostelijk deel van de bezette gebieden had het communistisch bestuur al twintig jaar mensen niet meer langs religieuze criteria ingedeeld. Daar was soms de helft van de Joden met een niet-Joodse partner getrouwd. Hier werden tienduizenden ‘gemengd-gehuwden’, Mischlinge (halfjoden) en Arische partners vermoord. De reden om ‘halfjoden’ te doden was veelzeggend: het ‘Arische’ bloed dat door hun lichaam stroomde was Slavisch en dus van minder waarde dan Duits bloed.

Ook Joodse krijgsgevangenen uit het Rode Leger genoten op geen enkele wijze de bescherming, waarop zij op grond van internationale afspraken recht hadden. Dat gold overigens voor alle Russische krijgsgevangenen. Van hen, tussen de vijf en zes miljoen in getal, kwamen er meer dan drie miljoen om door uithongering, ziekte en kou, door directe executies en tijdens dodelijke verplaatsingen te voet in de ijskoude Russische winter. Joden werden in een vroeg stadium van de andere gevangenen gescheiden. Zij werden herkend doordat zij besneden waren en vervolgens overgeleverd aan de Einsatzgruppen, die hen executeerden. Dat lot trof ongeveer 80.000 mannen.

 

Tweede moordgolf maart tot december 1942

 

De militaire situatie in Rusland  ontwikkelde zich vanaf de winter 1941-1942 minder voorspoedig voor de Wehrmacht dan de nazi’s hadden gehoopt en verwacht. Leningrad kon niet worden ingenomen en het Duitse offensief tegen Moskou werd door de Russen afgeslagen. Onverwacht veel Duitse mannen werden onder de wapenen geroepen in de oorlog en de oorlogsindustrie moest flink opschalen. Daardoor ontstond een groot tekort aan arbeidskrachten.

Er waren in maart 1942 nog ruim een miljoen Joden in leven in het bezette deel van de Sovjet-Unie. De meesten van hen woonden in het westelijk deel van Wit-Rusland en Oekraïne, Volhynië en Galicië en in de stad Wilna. Zij leefden bijna allemaal in afgesloten en bewaakte getto’s. Andere Joden woonden in gebieden in het oosten die pas in 1942 in Duitse handen vielen. Uit de Joodse bevolking in de getto’s  selecteerden de Duitsers vanaf begin 1942 arbeidsgeschikte mannen en vrouwen. De overige Joden, vooral vrouwen, kinderen en ouderen, werden tussen maart 1942 en maart 1943 geëxecuteerd. De meeste getto’s werden opgeheven; andere veranderd in werkkampen. Waar de eerste moordgolf gekenmerkt was geweest door een grote mate van chaos en willekeur, was de tweede golf van maart tot december 1942 centraal geleid. In het gebied in het westen van Oekraïne en Wit-Rusland vermoordden de nazi’s in deze periode ongeveer een miljoen Joden. Ook vonden massa-executies plaats in de later veroverde gebieden. De enige Joden die in het voorjaar van 1943 nog in leven waren, zaten opgesloten in dwangarbeiderskampen, al dan niet ontstaan uit voormalige getto’s. Zij werden bijna allemaal vermoord in de derde moordgolf.

Omdat nu bij de Joden beter bekend was, welk lot hen wachtte, kwamen meer mensen in verzet tegen de ontruiming van de getto’s. Er waren diverse getto-opstanden. Op 26 september 1942 bijvoorbeeld kwamen de Joden van het getto van Tuchyn in Oekraïne in opstand. Tweeduizend mensen slaagden erin om te ontsnappen naar de wouden in de omgeving.

 

Derde moordgolf 1943-1944

 

In 1943 verloor het Duitse gezag steeds meer gebied aan het Rode Leger. Er leefden begin 1943 nog ongeveer 200.000 Joden in dwangarbeiderskampen en in de laatste getto’s. Zij werden merendeels geëxecuteerd in de loop van 1943, vóór de komst van het Rode Leger.

Het aantal verzetsdaden en opstanden in kampen en getto’s nam verder toe. Meer Joden slaagden erin om te vluchten en zich schuil te houden in de bossen. Sommigen konden zich aansluiten bij partizanen. Toen het Rode Leger het hele land had terugveroverd, bleken er 30.000 Joden mee te vechten met de partizanenlegers, een kleine minderheid van de Joodse bevolking van 1941.

 

De acties

 

De overgrote meerderheid van de Joden in de bezette Sovjet-Unie werd vermoord in massa-executies. Meestal gebeurde dat op een plek, die een stukje verwijderd was van het dorp of de stad, waar de slachtoffers woonden. Soms vonden, uit angst voor partizanen, de executies plaats midden in een dorp of stad. De slachtoffers wisten niet altijd wat hen te wachten stond. Vaak duurde een actie meerdere dagen; dan waren de berichten over de eerste executies vaak doorgedrongen bij de mensen die nog in het getto waren. Soms waren de schoten daar ook te horen.

Vóór de executie werd door de SS een geo-morfologisch en logistiek onderzoek uitgevoerd. Meestal koos men voor een plaats bij een bestaande put, bomkrater, anti-tank-gracht of ravijn. Als een dergelijke plaats niet voor handen was, waren de dag tevoren mannen uit het dorp, soms Joden, gedwongen om een langgerekte groeve te graven, vaak tientallen meters lang en  twee tot drie meter breed en diep.

Op aanplakbiljetten lazen de Joden dat zij werden overgeplaatst naar een ander kamp of getto. Zij moesten zich verzamelen op een plaats in de stad of het dorp. Soms kregen lokale politiemensen de opdracht alle Joden uit hun huizen te halen. Vanaf de verzamelplaats liepen de slachtoffers naar de executieplaats. Soms werden ze gebracht in de laadbak van vrachtauto’s of op paardenkarren. Zij werden gebracht naar een plaats, die door een paar bomen of door een aarden wal was afgescheiden van de plek waar de executies plaatsvonden. Zij moesten zich helemaal uitkleden en hun kleren, netjes gesorteerd in boven-, onder- en kinderkleding en schoenen, op stapels leggen. In sommige gevallen mochten ze hun onderbroek aanhouden. Vervolgens werden zij in kleine groepjes, meestal ongeveer tien tegelijk, naar de rand van de groeve geleid.

Aanvankelijk stonden de slachtoffers aan de rand van de kuil en schoten SS’ers of hun Oekraïense handlangers hen vanaf enige afstand een kogel door het hoofd, waarna de slachtoffers voorover in de kuil vielen. Velen waren na dit schot niet meteen dood. Daarom ging men er later toe over hen geknield te laten zitten op een kleine verhoging aan de rand van het graf, met  het gezicht naar de kuil. De schutters gaven hen een nekschot van een afstand van vijftig centimeter. Ook nu bleken nog veel mensen niet meteen dood te zijn en moest een der schutters na elk salvo afdalen in de groeve om hier en daar een ‘genadeschot’ te geven. Een probleem was dat de lichamen schots en scheef in de groeve vielen, waardoor de beschikbare grafruimte niet volledig kon worden benut. Daarom ging men in 1942 meestal over op wat de daders betitelden als de ‘sardinemethode’: de slachtoffers moesten afdalen in de groeve en op hun buik boven op de lijken van hun voorgangers gaan liggen, zó dat hun hoofd lag op de voeten van de eerder vermoorde mensen. De doden lagen efficiënt als ‘sardines in een blik’ in de kuil.

Altijd waren er toeschouwers aanwezig bij dit schouwspel: Duitse soldaten die in de buurt waren, maar ook veel lokale burgers. Ofschoon dit meestal was verboden, maakten mensen foto’s, die ze in sommige gevallen met begeleidende teksten naar hun relaties in Duitsland stuurden. Het raakte in brede kring bekend onder de Duitse bevolking wat in ‘Rusland’ gebeurde.

De schutters wisselden elkaar af in ploegen, zodat de anderen konden uitrusten van hun werk en ondertussen drinken van de altijd overvloedig aanwezige wodka. Daders beschouwden moorden als zware arbeid, lichamelijk en vooral psychisch. Daarom werd geëxperimenteerd met andere methoden. In de stad Artamovsk aan de Zwarte Zee (dit gebeurde ook op andere plaatsen) dreef men 3.000 Joden een oude mijngang in, waarna de ingang van de mijn werd dichtgemetseld. De mensen stierven een langzame dood door gebrek aan water en voedsel. Vooral in Transnistrië, maar ook elders, werden mensen opgesloten in gebouwen. Handgranaten werden naar binnen gegooid en vervolgens werd het hele gebouw, vaak een synagoge, in brand gestoken. In Maly Trostinec/Maly Trostenets bij Minsk werden 30 tot 60 mensen bijeengedreven in de laadruimte van vrachtauto’s en vervolgens vermoord met de koolmonoxide uit de uitlaat van de draaiende motor, die met een slang was aangesloten op de laadruimte. Deze primitieve mobiele gaskamers werden later geperfectioneerd en ook op andere plaatsen toegepast, in Kroatië, in Kulmhof/Chelmno bij Łodz en tenslotte in de vaste gaskamers van de vernietigingskampen Bełżec, Sobibór, Treblinka en Birkenau.

 

Een getuigenis

 

Wij geven hier een getuigenis over een actie door een Sonderkommando. De Duitse ingenieur Hermann Gräbe, die in Oekraïne werkte aan het aanpassen van het spoorwegnet aan de behoeften van de Wehrmacht, was getuige van meerdere moordacties door de Einsatzgruppen in de streek waar hij werkte. In 1947 getuigde hij hierover in Neurenberg in de processen van het Amerikaans Militair Gerechtshof tegen de leiders van de Einsatzgruppen.

 

Mijn opzichter en ik liepen direct naar de groeven. Niemand hield ons tegen. Ik hoorde talrijke schoten van achter een der aarden wallen. Mannen, vrouwen en kinderen van alle leeftijden kwamen van de vrachtauto’s en moesten zich uitkleden, op bevel van een SS’er met een zweep. Zij moesten hun kleren sorteren in schoeisel, bovenkleding en onderkleding. Ik zag hopen van 800 tot 1000 paar schoenen, stapels onderkleding en bovenkleding. De mensen schreeuwden of huilden niet. Zij stonden bij elkaar in groepjes in familieverband. Zij kusten elkaar, zegden elkaar vaarwel en wachtten op een teken van een andere SS’er. Die stond bij de groeve, ook met een zweep. […].

    Ik zag een gezin. Een man en een vrouw van ongeveer 50 jaar met hun kinderen; twee volwassen dochters van 28, 29 jaar; een oude vrouw met sneeuwwit haar, die een peuter van ongeveer een jaar oud op haar arm had. De oude vrouw zong een liedje en kietelde het kind zachtjes. Het kind giechelde. De vader hield een jongen van ongeveer 10 jaar aan zijn hand en praatte zachtjes met hem. Hij wees naar boven, scheen iets uit te leggen en streelde over zijn hoofd.

    Op dat ogenblik schreeuwde de SS’er bij de groeve iets tegen zijn collega. Deze telde twintig mensen af en beval hen achter de aarden wal te gaan staan. Onder hen was de juist genoemde familie. Ook was er een meisje bij, slank met zwarte haren. Toen zij aan mij voorbij liep, wees ze naar zichzelf en zei: “drie en twintig jaar”.   

    Ik liep ook zelf voorbij de aarden wal en stond bij een immense grafkuil. Mensen lagen dicht opeen, boven op elkaar. Ik kon alleen hun hoofden goed zien. Bij bijna iedereen liep bloed van hun hoofd over hun schouders. Sommigen bewogen nog. Enkelen tilden hun hoofd op als teken dat zij nog leefden. De groeve was voor twee derde gevuld. Ik schat dat er ongeveer duizend mensen in lagen.

    Ik keek naar de schutter. Het was een SS’er. Hij zat op het uiteinde van de groeve. Zijn benen bungelden in de groeve. Hij had een automatisch geweer op zijn knieën en rookte een sigaret. De slachtoffers, helemaal naakt, moesten afdalen over een trapje dat was uitgegraven in de kleiige wand van de groeve. Zij liepen over de hoofden van de mensen die er al lagen naar de plaats die de SS’er hen aanwees. Zij moesten gaan liggen boven op de anderen. Sommigen streelden de mensen die nog in leven waren en spraken zacht met hen. Dan hoorde ik een serie schoten. Ik zag lichamen nog kronkelen, en hoofden die al bewegingloos waren, boven op de lichamen van hun voorgangers. Een nieuwe groep kwam er al aan.”  

 

 

Afzonderlijke regio’s 

 

De Shoah in het bezette deel van de Sovjet-Unie had in grote lijnen overal een vergelijkbaar verloop. Het eindresultaat was overal dramatisch. Maar er waren ook regionale verschillen. Die hingen samen met de bestuursstructuur in een gebied, met de datum dat de streek werd veroverd en de Einsatzgruppen met moorden konden beginnen en met de mate van tevoren bestaand antisemitisme. Hieronder beschrijven wij in het kort de gebeurtenissen in de verschillende regio’s.

 

In Estland hadden de Joodse bewoners vanaf 1925 culturele autonomie. Er waren geen pogroms. Het land had geen deel uitgemaakt van de Russische vestigingszone en daarom hadden er zich maar weinig Joden kunnen vestigen, niet meer dan ongeveer 5.000. De meesten van hen woonden in de hoofdstad Tallinn; zij hadden op tijd kunnen vluchten, omdat de Wehrmacht pas in augustus Tallinn bereikte. Einsatzgruppe A trof nog slechts 1.200 Joden in het land aan. Deze werden snel daarna geëxecuteerd, merendeels in het bos bij Kalevi-Liivi, niet ver van Tallinn. Zodoende was Estland het eerste land dat op 1 december 1941 ‘judenfrei’ werd verklaard. Op de executieplaats Kalevi-Liivi werden later ook grote groepen Roma vermoord en Joden uit andere landen. Want na de moord op alle Estische Joden werden 15.000 Joden aangevoerd uit Hongarije, Frankrijk, Duitsland en Litouwen. Zij deden dwangarbeid in de schaliegroeves. De meesten van hen werden vermoord bij Kalevi-Liivi. De laatste overlevende dwangarbeiders werden vlak voor de komst van het Rode Leger overgebracht naar concentratiekamp Stutthof bij Danzig.

 

De meesten van de 70.000 Joden van Letland hadden niet kunnen vluchten. De commando’s van Einsatzgruppe A kregen hier volop steun van Letse vrijwilligers, vooral van leden van het nationalistische commando Arajs, genoemd naar haar leider Viktor Arajs. Tussen juli en oktober 1941 executeerden zij samen 34.000 mannen, vrouwen en kinderen, merendeels bij Rumbula bij Riga. De restende Joden werden opgesloten in het getto van Riga, maar dat was slechts voor korte tijd. 27.500 Letse Joden werden tussen 1 en 8 december bij Rumbula vermoord, omdat zij in het getto van Riga plaats moesten maken voor 20.000 Duitse Joden. Een groot aantal van deze Duitse Joden werd later ook bij Rumbula geëxecuteerd, evenals de Letse Roma en de laatste Letse Joden. Begin 1942 waren nog 5.000 Letse en 7.000 Duitse Joden in leven. Het getto van Riga werd op 1 november 1943 geliquideerd. Alle nog levende Joden kwamen in concentratiekampen. De laatste 2.000 Joden werden gedeporteerd naar Auschwitz. In totaal werden bijna 70.000 Joden uit Letland vermoord, de meesten tijdens de eerste moordgolf van 1941.

 

Litouwen bestond, toen de Wehrmacht daar in juni binnenviel, uit enerzijds de in 1940 door de Sovjet-Unie bezette zelfstandige staat Litouwen, anderzijds uit de in 1939 bezette voormalige Poolse stad Vilnius/Wilna en omgeving. In het algemeen kregen de Duitse troepen een warm welkom van de bevolking, die zwaar had geleden onder de terreur van de Sovjets. Meteen na de inval ging een golf van pogroms door het land. In het hele land woonden in 1941 210.000 Joden, van wie een derde in Vilnius. In het ‘oude’ Litouwen opereerde Einsatzgruppe A. De Duitser werden daar geholpen door een bataljon van de Ordnungspolizei uit het nabije Oost-Pruisen en ook door  Litouwse vrijwilligers, politieagenten en anti-Sovjet-partizanen. Zij executeerden vrijwel alle Joden bij een drietal forten rond de stad Kaunas/Kovn/Kauen, de forten IV, VII en IX. In juni en juli waren de slachtoffers vooral mannen. De grootste executie, nu mannen, vrouwen en kinderen, vond plaats op 29 oktober, toen het getto van Kaunas grotendeels leeg gemaakt werd om plaats te maken voor 5.000 Joden uit het Duitse rijk, die zelf later ook meerendeels werden vermoord bij Ford IX.

De stad Vilnius/Wilno/Wilna behoorde, evenals Wit-Rusland, bij het werkgebied van Einsatzgruppe B. Deze  eenheid executeerde bij Ponary 72.000 Joden uit Vilnius, merendeels tijdens de eerste moordgolf van 1941.

Begin1942 waren in heel Litouwen nog 42.000 Joden in leven. Zij zaten allemaal in getto’s en de volwassenen deden dwangarbeid ten behoeve van de Wehrmacht. Enkele duizenden van hen werden vermoord in 1942 tijdens de tweede moordgolf. Tussen mei en oktober 1943 werden alle getto’s geruimd of veranderd in concentratiekampen. Opnieuw werden duizenden vermoord. Anderen werden gedeporteerd naar Auschwitz. 10.000 mannen werden als dwangarbeiders naar Estland gestuurd. De laatste overlevenden van Litouwen en ook uit Estland en Letland werden vlak voor de komst van de Russen overgebracht naar concentratiekamp Stutthof bij Danzig. De meesten bezweken in kampen of tijdens dodenmarsen.

 

Evenals Litouwen bestond Wit-Rusland in 1941 uit de ‘oude’ Sovjetrepubliek Wit-Rusland van vóór 1939 en uit voormalig Pools grondgebied, dat in 1939 door de Sovjet-Unie was bezet. De districten rond de Poolse steden Białystok, Grodno en Volkovysk werden in 1941 en 1942 als Generalbezirk Białystok toegevoegd aan de provincie Oost-Pruisen en werden zodoende deel van het Deutsche Reich. Op de geschiedenis van dit geannexeerde gebied komen we hieronder afzonderlijk terug.

Het deel van Wit-Rusland ten westen van de rivier de Drina, inclusief de hoofdstad Minsk, kwam vanaf september 1941 onder burgerbestuur bij het het Reichskommissariat Ostland. Het oostelijk deel bleef onder Militärverwaltung. Vóór de oorlog woonden er in Wit-Rusland, exclusief de regio Białystok, bijna 600.000 Joden. Dat aantal veranderde tussen 1939 en 1941. Het aantal Joden nam af, omdat de oostelijke provincies pas in de late zomer van 1941 werden bezet, waardoor vooral uit deze gebieden veel Joden tijdig konden vluchten. Maar de Joodse bevolking nam in 1939 ook weer toe door de komst van tienduizenden vluchtelingen uit het in 1939 bezette West-Polen. Na de Duitse bezetting in 1941 woonden er nog ongeveer 450.000 Joden in Wit-Rusland, van wie 235.000 in het gebied dat al vóór 1939 behoorde bij de Sovjet-Unie en 215.000 in voormalig Pools gebied, dat vooral bestond uit het Hauptkommissariat Baranowicze.

De situatie in Wit-Rusland week in sommige opzichten af van die in andere door de nazi’s bezette gebieden. Onder de lokale bevolking bestond weinig antisemitisme. Daarom lukte het de SS niet om tijdens de eerste dagen van de bezetting burgers aan te zetten tot ‘spontane’ pogroms.

Tijdens de eerste moordgolf in 1941 werden meer dan 100.000 Joden geëxecuteerd door Einsatzgruppe B, vooral in het oostelijk deel van het land. Een extreem grote actie vond plaats in Chepilsivo, waar op 14 juli 1941 meer dan 10.000 Joden uit de stad Slonim werden vermoord. De meeste Joden werden in 1941 opgesloten in getto’s. Het grote getto van Minsk werd  in november en december 1941 aangevuld met 7.000 Joden uit het Duitse Rijk. Om voor hen plaats te maken werden toen 24.000 Joden uit het getto geëxecuteerd bij Tuchinka.

Omdat er weinig antisemitisme bestond, konden relatief veel Joden uit de getto’s vluchten en aansluiting en bescherming vinden bij groepen partizanen. De bereidheid van de Joden om in opstand te komen was in Wit-Rusland groter dan elders. Bij getto-opstanden en vuurgevechten met de nazi’s wisten sommige Joden te ontkomen.

Tussen december 1941 en maart 1942 was er een (onvolledige) onderbreking in de golf van massamoorden. Door de strenge vorst was het moeilijk om groeves te graven om de lijken te begraven. Maar het kwam ook door meningsverschillen tussen Duitsers onderling: de SS en de Sipo wilden zo snel mogelijk de hele Joodse bevolking uitmoorden, terwijl de Wehrmacht en het burgerlijk bestuur een aantal Joden voorlopig wilden sparen. De Wehrmacht was bang dat de militaire productie vertraging zou oplopen door gebrek aan Joodse vaklieden. De burgerlijke bestuurders vreesden tegenwerking van de kant van Wit-Russische burgers. Omdat de Einsatzgruppen weinig hulp kregen van Wit-Russische politiemensen en vrijwilligers, zochten en vonden zij hulp van de Wehrmacht en van de Litouwse hulppolitie. De Litouwers voerden ook executies uit onafhankelijk van de Duitsers. In het conflict tussen enerzijds de SS en anderzijds de Wehrmacht en het burgerbestuur gaf uiteindelijk de wens van Himmler om de Endlösung voort te zetten, de doorslag. In april 1942 begon men met het liquideren van de Joodse getto’s, nu vooral in het westelijk deel van het land. Tussen april en december 1942 werden meer dan 300.000 getto-bewoners vermoord. Onder de slachtoffers waren tienduizenden uit het getto van Minsk. Een (tweede) groep van 17.000 Joden uit het Duitse Reich werd tussen mei en oktober 1942 gedeporteerd naar Minsk. In diezelfde tijd waren de Duitsers bezig op grote schaal Joden van Minsk te doden in Maly Trostinec/Maly Trostenets[8]. Omdat massa-executies werden ervaren als psychisch belastend voor de daders, was men hier overgegaan tot vergassing in mobiele gaskamers met koolmonoxide. Ongeveer 50.000 Wit-Russische en Duitse Joden vonden in Maly Trostinec de dood, deels met kogels, deels in de mobiele gaswagens. Enkele transporten uit Duitsland gingen eerst naar het getto; andere rechtstreeks naar Maly Trostinec.

Op het einde van 1942 waren in Wit-Rusland nog 30.000 Joden in leven, van wie 10.000 als vluchteling leefden bij de partizanen in de bossen. De laatste getto’s konden slechts moeizaam en met veel geweld worden ontruimd. Er was heftig verzet van de Joodse bewoners. Er braken talrijke opstanden uit en er waren veel geslaagde en mislukte vluchtpogingen. In september 1943 werden 6.000 mensen naar het vernietigingskamp Sobibór gedeporteerd. Een klein aantal van hen werd als ‘Arbeitsjuden’ in Sobibór opgesloten. Eén van die gevangenen was Alexander Pechersky, op 23 september 1943 gedeporteerd uit een werkkamp in Minsk. Deze Joodse krijgsgevangene uit het Rode Leger zou één van de belangrijkste organisatoren en leiders worden van de opstand in Sobibór op 14 oktober 1943. Die opstand was de reden dat er korte tijd later geen deportaties naar Sobibór meer plaats konden vinden. De laatste 2.000 Joden van Wit-Rusland vonden de dood in de mobiele gaswagens van Maly Trostinec. Hierna waren er in Wit-Rusland nog alleen Joden illegaal in de bossen.

 

Het district rond de Poolse stad Białystok werd in 1941 toegevoegd aan de provincie Oost-Pruisen. In 1942 gebeurde hetzelfde met de provincies Grodno en Volkovysk. Het geheel werd onder de naam Generalbezirk Białystok een deel van het Deutsche Reich. De 135.000 Joden deelden daar het lot van Duitse Joden: minder executies, maar moord in de gaskamers van de vernietigingskampen.

Toen de Wehrmacht in juni 1941 was binnengevallen, voerde Einsatzgruppe B aanvankelijk massa-executies uit, met 7.000 slachtoffers. Ook werd een grote groep Joden opgesloten in de hoofdsynagoge van Białystok, die vervolgens in brand werd gestoken. Veruit de meeste Joden werden voorlopig opgesloten in getto’s. Tussen november 1942  en februari 1943 werden 56.000 Joden uit de getto’s van Grozno en Volkovysk gedeporteerd naar Treblinka en 8.000 naar Auschwitz. Hun deportatie verliep via twee Durchgangslager die de nazi’s bij beide steden hadden ingericht, vergelijkbaar met doorgangskampen zoals die ook bestonden in de landen van West-Europa. Het grote getto van de hoofdstad Białystok bleef langer bestaan. De lokale Joodse Raad slaagde erin opdrachten voor de Wehrmacht te verwerven. In het voorjaar van 1943 begonnen ook hier de deportaties naar Auschwitz. In augustus dreigde de totale liquidatie van het getto. Een opstand werd snel door de nazi’s neergeslagen en 25.000 getto-bewoners werden naar Auschwitz en Treblinka gedeporteerd.

 

De Einsatzgruppen B en C trokken achter de Wehrmacht aan het Russische kernland, de Russische Federatie, binnen. In 1941 werd het gebied tot aan de stadsgrens van Moskou veroverd. Vaak duurde de Duitse bezetting slechts een korte tijd, omdat het Russische leger in de winter van 1941-1942 grote gebieden heroverde. Een tweede offensief van de Wehrmacht vond plaats in Zuid-Rusland in de richting van Stalingrad en de olievelden van de Kaukasus. Dit offensief liep dood op de voor de Duitsers catastrofale nederlaag bij Stalingrad. Van de 220.000 Joden die voor de oorlog deze gebieden bewoonden, hadden 140.000 niet gewacht op de komst van de Duitsers. Zij waren gevlucht naar het oosten en de meesten overleefden de oorlog. Van de achtergebleven Joden wisten de nazi’s 60.000 Russische Joden te executeren. Bijna 20.000 Joden in het gebied overleefden doordat het Rode Leger voor hen net op tijd kwam. Ook werd een groep van 4.000 Turkssprekende Joden in de Kaukasus, de als herdersvolk levende Berg-Joden door de nazi’s gespaard, omdat zij raciaal geen Joden zouden zijn.

 

De Holocaust by Bullets had zijn grootste omvang in de Oekraïne. Voor de oorlog woonden daar, exclusief Galicië en exclusief het door Roemenië bezette Transnistrië, bijna anderhalf miljoen Joden. Veel Joden hadden op tijd kunnen vluchten of waren door de Sovjets geëvacueerd naar meer oostelijke gebieden.

Het westelijk deel van Oekraïne kreeg een burgerbestuur onder de naam Reichkommissariat Oekraïne. De delen van het land ten oosten van de hoofdstad Kiev bleven onder gezag van de Wehrmacht, de Militärverwaltung. Het Reichskommissariat bestond voor een deel uit gebied dat tot 1939 Pools was geweest, de provincies Volhynië en Rowno, en uit een groot gebied dat vóór 1939 behoorde bij de Sovjet-Unie.

Het verloop van de Shoah in Oekraïne was niet overal gelijk. Hoe meer oostelijk en hoe later het gebied was bezet door de Duitsers, des te meer Joden hadden op tijd kunnen vluchten. In het voormalige Poolse Volhynië en Rowno waren van de 300.000 vooroorlogse Joden er 230.000 in handen van hun moordenaars gevallen. In het voormalige Sovjet-gebied waren 420.000  van de oorspronkelijke 1.170.000 Joden achtergebleven. Van de 240.000 Joden uit de oostelijke districten onder Militärverwaltung waren in 1941 slechts 60.000 achtergebleven.

Er was ook een tweede gradiënt van west naar oost. Hoe meer westelijk, des te meer Joden werden gedurende de eerste moordgolf van 1941 voorlopig gespaard en opgesloten in getto’s.  In Volhynië, het meest westelijke gebied, was de eerste moordgolf in veel steden beperkt gebleven tot de mannen en vluchtelingen of ‘vreemdelingen’.[9] In augustus 1941 gaf Himmler mondeling opdracht om alle Joden, inclusief vrouwen en kinderen, te doden. De eerste moordgolf maakte vooral slachtoffers in het najaar van 1941 in gebieden die al vóór 1939 bij de Sovjet-Unie hoorden. Daar werd bijna de hele Joodse bevolking vermoord. Op 28 en 29 september executeerde Einsatzgruppe C samen met Oekraïense helpers 33.771 Joden van de hoofdstad Kiev bij het ravijn van Babi Yar. Massamoorden van meer dan tienduizend mensen vonden verder plaats in november bij Djnepropetrovsk en in december aan het ravijn Drobitsky Yar bij Charkow. Verwarring ontstond bij de Duitsers toen zij in oost Oekraïne bijna 200.000 Joodse boeren aantroffen, die vaak werkten in dezelfde kolchoz als Volksduitsers. Dat strookte niet met Duitse ideeën over boeren als plutocraten en stedelijke parasieten. Na enige aarzeling werden zij gewoon meegenomen in de moordacties.

Tijdens de tweede moordgolf lag het accent op het westelijk deel van Oekraïne, waar in 1941 de meerderheid van de Joden in getto’s was opgesloten. Zestig procent van de Joden van Volhynië was in 1942 nog in leven. In mei en juni 1942 werden de Joden geëxecuteerd die niet werkzaam waren in voor de Wehrmacht belangrijke sectoren. De onmisbare ‘arbeidsjoden’ en hun gezinnen ondergingen dit lot in de laatste maanden van hetzelfde jaar. De acties in 1942 vonden met militaire precisie plaats, met assistentie van het leger.

In Volhynië bleven ook na eind 1942 nog enkele tienduizenden Joden in leven. Een deel van hen had weten te vluchten naar de bossen; de meeste van deze vluchtelingen werden in 1943 opgespoord met de hulp van Oekraïense politie en antisemitische vrijwilligers. Een andere groep verbleef in 1943 nog als ‘arbeidsjoden’ in kampen en getto’s. Zij werden geëxecuteerd in een ‘derde moordgolf’ vlak voor de komst van het Rode Leger.

Tijdens de eerste golf werden naar schatting uit Oekraïne (exclusief Galicië en Transnistrië) 350.000 mensen vermoord en tijdens de tweede en derde golf 300.000 mensen.

 

Oost-Galicië was, evenals Volhynië, tot 1939 een Poolse regio waar een meerderheid van de bevolking Oekraïens sprak. In 1939 werden beide gebieden, Volhynië en Galicië, door de Sovjets bezet en gevoegd bij de Sovjetrepubliek Oekraïne. Nadat de Duitsers in 1941 waren binnengevallen in de Sovjet-Unie, werd Volhynië een deel van het Reichskommissariat Oekraïne en Oost-Galicië  als vijfde provincie onderdeel van het bezette Generalgouvernement Polen. In Oost-Galicië verbleven in 1941 bijna 600.000 Joden. De Holocaust in de streek verliep deels zoals in de Sovjet-Unie en deels zoals bij de Operation Reinhard in bezet Polen.

Bij de inval van de nazi’s lukte het de SS de antisemitische bevolking, zowel Polen als Oekraïners, aan te zetten tot pogroms met duizenden slachtoffers tot gevolg.

In Galicië verbleven veel vluchtelingen uit het westelijk deel van Polen dat in 1939 door de Duitsers was bezet. In 1941 kwamen daar, evenals in Volhynië, duizenden Joden uit het voormalig Tsjechoslowaakse Transkarpatië bij, die door de nieuwe Hongaarse bezetters van dat gebied waren uitgewezen. Transkarpatische Joden, vluchtelingen en lokale mannelijke Joodse leiders en intellectuelen waren oververtegenwoordigd onder de slachtoffers van de eerste moordgolf van juni 1941 tot maart 1942. Ook werden toen tienduizenden mannen als dwangarbeiders ingezet, vooral bij de aanleg van de grote Durchgangsstrasze 4 (DG4)[10] die het Duitse kernland moest verbinden met de Kaukasische olievelden en Odessa. Bijna al deze dwangarbeiders kwamen om bij dit werk of werden geëxecuteerd. In maart 1943 waren 80.000 Joden uit Galicië vermoord, in meerderheid mannen. De overgrote meerderheid van de resterende Joden zat opgesloten in getto’s.

Tussen maart en december 1942, toen in de andere voormalige Sovjet-gebieden de tweede moordgolf woedde, vond in Generalgouvernement Polen Operation Reinhard plaats: Anderhalf miljoen Poolse Joden werden vermoord in de vernietigingskampen van Bełżec, Sobibór en Treblinka. Bij de slachtoffers waren ook 280.000 Joden uit Galicië. Zij werden  naar Bełżec gedeporteerd. Maar de streek kreeg ondertussen ook haar Holocaust by Bullets.  In 1942 en 1943 werden 220.000 mensen vermoord in Galicië zelf. Ouderen en zieken vonden de dood bij massa-executies in dezelfde tijd dat deportatietreinen naar Bełżec reden. Het vernietigingskamp Bełżec was van mei tot juli 1942 niet in gebruik als moordcentrum, omdat het toen ingrijpend werd uitgebreid en verbouwd. In deze maanden werden opnieuw massa-executies uitgevoerd. Na november 1942 was Bełżec definitief gesloten. Er was toen in Galicië te weinig materieel beschikbaar om de nog resterende Joden naar het verder gelegen Auschwitz te vervoeren; alle treinen waren nodig voor transport van en naar het oostfront. Joden werden toen opnieuw doodgeschoten aan de rand van massagraven. Hele getto’s werden in één of enkele dagen leeg geruimd. Onder leiding van politiecommandanten vonden meer dan 40.000 Joden uit de stad Lwow/Lviv de dood in een bos bij Lisinitchi/Lyczakow. Zij werden begraven in veertig putten, tot de rand gevuld met lijken.

Een minderheid van mannen en vrouwen, werkzaam in voor het leger belangrijke industrie, wegenbouw of spoorwegaanleg, bleef in leven tot 1943. Deze arbeiders waren het slachtoffer van de derde moordgolf in 1943. De zeer weinige Joden die de bloedbaden overleefden, konden dat doen door zich te verbergen in de bossen of bij niet-Joodse mensen thuis.

 

Het schiereiland Krim was een autonoom gebied binnen de Sovjetrepubliek Rusland. Het werd, op de stad Sebastopol na, door de Wehrmacht bezet in november 1941 en bleef tot de komst van het Rode Leger onder Militärverwaltung. In 1939 woonden op het schiereiland 65.000 Joden, van wie er 45.000 nog in de Krim verbleven bij de bezetting door de Duitsers. In de maanden november en december 1941 executeerde Einsatzgruppe D samen met lokale politiemensen de hele stedelijke Joodse bevolking. Op het platteland van de Krim woonden Joden die de kost verdienden als boeren. Deze werden vermoord in de eerste drie maanden van 1942. Op 15 april 1942 kon Himmler vernemen dat de Krim ‘judenrein’ was. Toch was dat bezijden de waarheid. Eén groep Joden, de 6.500 personen tellende gemeenschap van de Karaïten, was in leven gelaten: zij wisten met succes de Duitsers te overtuigen dat zij ‘op raciale gronden’ geen Joden waren, maar Turkse Tartaren. Een andere etnische groep, de Krimtsjaks, eveneens een Turkssprekend volk, claimde ook dat zij eigenlijk ‘Ariërs’ waren. Dat leidde tot pseudowetenschappelijke discussies onder Duitse ‘rassengeleerden’, maar tenslotte werden zij wel beschouwd als Joden en geëxecuteerd. In april 1942 waren in totaal 40.000 Joden op de Krim door executie vermoord. De bezetting van de grote stad Sebastopol vond pas in 1942 plaats. Ook hier werden vrijwel alle 40.000 Joden vermoord.

 

Roemenië had in 1940, als gevolg van het Molotow-Ribbentrop-pact de regio’s Bukovina en Bessarabië[11] moeten afstaan aan de Sovjet-Unie. De Roemeense legers vielen in juni 1941 als bondgenoot van de Duitsers de Sovjet-Unie binnen. Roemenië annexeerde Bukovina en Bessarabië opnieuw als integraal deel bij zijn grondgebied. Tegelijkertijd bezette het samen met de Duitsers het zuidelijk deel van Oekraïne, inclusief de grote stad Odessa. Op 1 september 1941 kreeg Roemenië het gezag over dit gebied tussen de rivieren Dnestr en Bug en kreeg dit bezette gebied de naam  Transnistrië. De geschiedenis van de Shoah in Bessarabië en Bukovina en in het bezette Transnistrië is bijzonder door de extreme wreedheid waarmee, en de chaotische manier waarop, de honderdduizenden moorden plaatsvonden. Nergens waren roof en verkrachting zo algemeen en zo belangrijk als in die gebieden. De daders waren hier niet op de eerste plaats de Duitse mannen van Einsatzgruppe D, ofschoon die ook talloze executies uitvoerden. De meeste moorden werden gepleegd in opdracht en onder verantwoordelijkheid van de Roemeense regering, uitgevoerd door Roemeense militairen, geholpen door lokale Oekraïense en Roemeenssprekende politiemensen en vrijwilligers en door lokale Volksduitsers die  een speciale formatie  onder de naam Einsatzkommando R hadden gevormd.

In Bessarabië en Bukovina samen woonden in juni 1941 230.000 Joden. Tienduizenden Joden konden net op tijd vluchten, overigens vaak om in meer noordelijke streken later te worden ingehaald door de Duitsers. De SS en de Roemeense legers slaagden er vaak in de lokale bevolking tot ‘spontane pogroms’ aan te zetten. Op een klein aantal vrijgestelden na, werden de Joden, ongeveer 150.000 mensen[12] door de Roemeense regering uitgezet naar het bezette Transnistrië. Zij werden op een zeer gewelddadige en moorddadige wijze over de grensrivier de Dnestr gejaagd. De bedoeling was hen later uit te wijzen naar ‘Duits’ gebied ten noorden van de Bug, maar dat werd door de Duitsers verhinderd. Dus bleven zij onder extreem harde omstandigheden in tijdelijke kampen in Transnistrië.

In Transnistrië woonden voor de oorlog 320.000 Joden, van wie 200.000 in de grote havenstad Odessa. Veel mensen hadden kunnen vluchten, maar  200.000 Joden vielen in handen van Roemenen en Duitsers. Vóór 1 september 1941, de dag dat  Roemenië het gezag kreeg over de streek, had Einsatzgruppe D al 20.000 mensen geëxecuteerd.

Op 21 oktober 1941 was in Odessa een explosie in een gebouw waar een deel van de Roemeense legertop verbleef. Als represaille werden duizenden Joden geëxecuteerd of in de straten van Odessa opgehangen. 20.000 mensen werden uit Odessa naar het dorp Dalnik bij de haven gedreven en daar opgesloten in een paar loodsen. Roemeense militairen gooiden granaten naar binnen en staken vervolgens de gebouwen in brand. Een tweede grote groep Joden uit Odessa, naar schatting 60.000 personen, werd gedeporteerd naar een primitief kamp bij Bogdanowka. Daar in het bos aan de rand van een ravijn vond de grootste massamoord uit de Holocaust by Bullets plaats. In de dagen vóór en na de jaarwisseling 1941-42 werden door Roemeense militairen, Oekraïense politiemensen, vrijwilligers en Volksduitsers 55.000 Joden geëxecuteerd of levend verbrand. Directe aanleiding voor dit bloedbad was de angst dat vlektyfus, die in het Joodse kamp was uitgebroken, zou overslaan op de Roemeense bevolking. De laatste Joden van Odessa en Joden uit de rest van Transnistrië werden, evenals de gedeporteerden uit Bukovina en Bessarabië, opgesloten in kampen aan de oever van de rivier de Bug, wachtend op de uitzetting naar ‘Duits’ gebied die nooit kwam. In totaal leden daar 200.000 mensen uit Transnistrië, Bessarabië en Bukovina onder onvoorstelbare omstandigheden aan honger, koude, tyfus en directe moord. In het voorjaar van 1942 waren er van hen nog maar 90.000 in leven, 65.000 Joden uit Bessarabié en Bukovina en 24.000 uit Transnistrië.

Na het voorjaar van 1943 trad heel langzaam verbetering op in de situatie van de Joden in de kampen aan de Bug in Transnistrië, ofschoon er in dat jaar toch nog 20.000 mensen omkwamen. Joodse leiders in de kampen konden soms bedrijfjes stichten die van belang waren voor de Roemeense oorlogsindustrie en zij ontwikkelden een basaal welzijnssysteem. De Roemeense regering ging, na de slag bij Stalingrad, inzien dat zij politiek op het verkeerde paard had gewed en dat Duitsland de oorlog niet zou winnen. Zij stond meer hulp toe aan de Joden in Transnistrië. Er gingen hulppakketten van Joden uit Boekarest naar de gedeporteerden. Begin 1944 mochten kleinere groepen Joden terugkeren naar huis. Toen in 1944 de regio werd bevrijd bleken 50.000 Joden uit Bessarabië en Bukovina en 12.000 Joden uit Transnistrië de oorlog te hebben overleefd. 175.000 uit Bessarabië en Bukovina en 180.000 uit Transnistrië waren in de Holocaust omgekomen.

 

Een aparte vermelding is nodig voor de meer dan 110.000 Joden die in het gebied van de bezette Sovjet-Unie werden aangevoerd vanuit andere landen van Europa.

De regering van Roemenië verdreef 30.000 joden uit het kernland Roemenië naar Transnistrië. Daar deelden zij het lot van de lokale Joden, zoals hierboven beschreven.

    Transkarpatië of Ruthenië, waar de meerderheid van de bevolking Oekraïens sprak, behoorde vóór de Eerste Wereldoorlog bij het koninkrijk Hongarije, een der twee landen van de Habsburgse Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie. Na de ontmanteling van de Dubbelmonarchie was Transkarpatië in 1918 bij de nieuwe Tsjechoslowaakse Republiek gevoegd. Toen deze staat door Hitler in 1939 werd ontmanteld, kwam Transkarpatië opnieuw bij Hongarije. Hongarije nam als bondgenoot van Hitler deel aan Operation Barbarossa en Hongaarse troepen bezetten delen van West-Oekraïne (Galicië en Volhynië). Een onbekend groot aantal, naar schatting ongeveer 25.000 Joden uit Transkarpatië werd door de Hongaarse regering verdreven naar de door haar beheerste Oekraïense gebieden. Als ‘vreemdelingen’ behoorden de Transkarpatische Joden in 1941 bij de eerste slachtoffers van de Einsatzgruppen. In 1943 werden nogmaals 3.000 Hongaarse Joden uitgewezen, deze keer als dwangarbeiders naar Letland. De overige Joden uit Transkarpatië en de rest van Hongarije werden in mei 1944, nadat Hongarije was bezet door Duitsland, in enkele weken tijd naar Auschwitz gedeporteerd.

De Einsatzgruppen in het oosten van Wit-Rusland waren zo rigoureus geweest bij het uitmoorden van de Joodse bevolking, dat zij in 1943 geen Joden meer over hadden voor ‘noodzakelijke’ dwangarbeid bij de bouw van nieuwe gevangenkampen. De nazi’s voerden toen Joden aan uit Polen, ten minste 1500, maar mogelijk meer. Zij kwamen in dwangarbeiderskampen en bezweken bijna allemaal aan de daar heersende levensomstandigheden.[13]

Op 15 mei 1944 vertrok een transport Joden uit het Franse kamp Drancy. De 875 mensen uit Frankrijk werden voor de helft uit de trein gehaald in Kaunas en daar vermoord in Fort IX; de andere 400 gingen door naar Estland, waar de arbeidsgeschikten werden ingezet in de schaliesteengroeven en de ongeschikten werden geëxecuteerd bij Kalevi-Liivi.

De grootste groep Joden van buiten de Sovjet-Unie kwam uit het Duitse Rijk, waaronder hier wordt verstaan het oude Duitsland, het geannexeerde Oostenrijk en het Protektorat Bohemen en Moravië, deel van het voormalige Tsjecho-Slowakije. De 59.000 ‘Duitse’ Joden werden aangevoerd in twee perioden. In november 1941 bestond het voornemen 50.000 Joden te verdrijven naar de getto’s van Riga en Minsk. Om hen te huisvesten moesten eerst beide getto’s worden ontdaan van de daar wonende ‘eigen’ Joden. In Minsk executeerden de nazi’s 12.000 Wit-Russische Joden uit het getto; In Riga werden 27.500 Letlandse Joden geëxecuteerd bij Rumbula. Echter de overbrenging van de Duitse Joden kon niet zonder problemen worden voltooid. Nadat de eerste 7.000 Joden waren aangekomen in Minsk moesten de deportaties voorlopig worden gestopt bij gebrek aan transportmiddelen. De Joden die bestemd waren voor Riga, konden niet meteen terecht in het getto, omdat de moord op de daar wonende Letlandse Joden nog niet was voltooid. Daarom reden vijf treinen met in totaal 5.000 Joden naar Kaunas in plaats van naar Riga. De plaatselijke leiders van Einsatzgruppe A in Kaunas besloten op eigen initiatief de Duitsers bij aankomst te executeren bij Fort IX. Deze moord leidde in Duitsland zelf tot enige verontwaardiging, waarna Himmler verbood om voorlopig Duitse Joden nog te vermoorden. Maar dit verbod hield niet lang stand. Enkele weken later arriveerden 20.000 Joden wel in Riga. Duizend van hen werden bij aankomst meteen vermoord; de anderen kwamen in het getto. Van hen stierven er duizenden in het getto; 2.000 mannen gingen naar dwangarbeiderskampen.

Tussen februari en mei 1942 waren de transporten uit Duitsland naar Ostland onderbroken. In die periode werden tienduizenden Duitse Joden gedeporteerd naar getto’s in het Generalgouvernement Polen en van daaruit vermoord in de gaskamers tijdens Operation Reinhard. Toen Hans Frank weigerde om nog meer Duitse Joden op te nemen, reden opnieuw deportatietreinen naar Ostland. 17.000 Joden werden naar Minsk getransporteerd en zij kwamen terecht in het vernietigingskamp Maly Trostinec, waar sommigen werden geëxecuteerd en anderen vergast in de mobiele gaswagens. Ook kwamen 5.000 Joden terecht in het getto van Riga, waar zij de nog 16.000 overlevenden van de deportaties van 1941 aantroffen. Beide groepen werden tijdens de tweede moordgolf geëxecuteerd bij Rumbula. Ongeveer 2.000 Duitse Joden gingen naar het Estische Raasiku. Zij werden deels vermoord bij Kalevi-Liivi, deels doorgestuurd als dwangarbeiders naar de groeves waar schaliegesteente werd gewonnen voor de productie van olie.

 

Behalve de Joden waren ook de Oost-Europese zigeuners, het volk van de Roma, slachtoffers van volkerenmoord. Hun vernietiging wordt door henzelf de Porajmos genoemd, de ‘grote Verslinding’. Minstens 100.000 Roma, maar mogelijk veel meer, zijn vermoord in het bezette deel van de Sovjet-Unie. Zij waren nauwelijks opgenomen in de administratie van de regeringen vóór de oorlog. Er is geen geschreven bevel aan de Einsatzgruppen bekend om zigeuners te vermoorden. Zij moesten dood, op verdenking van misdaad en spionage en omdat zij raciaal minderwaardig waren. De Einsatzgruppen executeerden de Roma, maar namen nauwelijks de moeite daarvan een verslag te maken. Het is triest en gênant dat over deze misdaad nauwelijks informatie is te vinden. Roma bestonden administratief niet; zij werden vermoord, bijna zonder sporen na te laten en niemand lijkt hen te missen. Alleen in Kalevi-Liivi in Estland kennen wij een monument dat herinnert aan de moord op honderden Roma.

Afbeelding 1.

 

Legenda bij kaart

 

  1. Estland, T = Tallinn
  2. Letland, R = Riga
  3. Litouwen Noord, K = Kaunas
  4. Litouwen regio Vilnius, V = Vilnius
  5. Białystok, B = Białystok
  6. Westelijk Wit-Rusland, B = Brest

7A. Oostelijk Wit-Rusland Reichskommissariat, M = Minsk

7B. Oostelijk Wit-Rusland Militärverwaltung

  1. Rusland, L = Leningrad; M = Moskou; S = Stalingrad
  2. Krim, S = Sebastopol
  3. Galicië, L = Lvov
  4. Volhynië, R = Rovno

12A Oostelijk Oekraïne Reichskommissariat, K = Kiev

12B Oostelijk Oekraïne Militärverwaltung, C = Charkov

  1. Transnistrië, O = Odessa
  2. Boekovina, C = Chernowitz
  3. Bessarabië, C = Chisinau

 

(16. Transkarpatië)

 

Tabel 2

In deze tabel vat ik de Joodse slachtoffers samen, in het gebied dat vóór juni 1941 was bezet door, of behoorde tot, de Sovjet-Unie, en dat na juni 1941 door nazi-Duitsland  en zijn bondgenoot Roemenië werd veroverd. In de kolommen 2 tot 4 staat de politieke situatie van het gebied in drie verschillende perioden. Kolom 5 geeft een schatting van het aantal Joden dat vóór 1939, dus vóór de inval van zowel de Sovjet-Unie als nazi-Duitsland, in de betreffende regio woonde. Kolom 6 geeft die cijfers voor de situatie na juni 1941, dus onder de Duitse of Roemeense bezetting. Het verschil in de cijfers  van beide kolommen 5 en 6 betreft het aantal Joden dat vóór de Duitse inval wist te vluchten, verminderd met het aantal Joden dat tussen 1939 en 1941 juist naar het gebied toekwam, gevlucht uit het door de nazi’s bezette Polen. Kolom 7 geeft het aantal Joden uit de regio dat de Shoah overleefde. Kolom 8 geeft het totale aantal slachtoffers. Dat totale aantal is inclusief het aantal Joden dat werd gedeporteerd naar de gaskamers in Polen (kolom 9) en de Joden, aangevoerd uit landen buiten de voormalige Sovjet-gebieden (vermeld in kolom 10).

 

Tabel 2.

 

 

Doodgewone mannen[14]

 

“Die daders van de meest gruwelijke massamoorden, dat waren toch geen gewone mensen. Het waren gestoorde psychopaten, mensen zonder geweten. Een normaal mens is tot zoiets niet in staat.” Is dat wel zo?

Nee, zo is het niet. Het merendeel van de leden van de Duitse Einsatzgruppen en de Duitse politiemensen waren geen psychopathologische personen. Integendeel, de meesten waren ‘doodgewone mannen’ (in de woorden van Christopher Browning). Qua persoonlijkheid onderscheidden de daders zich niet van ons. Hadden zij geleefd onder normale omstandigheden, dan zouden zij zich waarschijnlijk hebben gedragen als fatsoenlijke burgers en liefdevolle echtgenoten en vaders. Hoe het mogelijk was dat zij de meest afschuwelijke misdaden pleegden, ooit door mensen begaan, is het onderwerp van veel discussie. Dit probleem kan in zijn meest zuivere en extreme vorm worden bestudeerd aan de hand van de moordenaars in de Einsatzgruppen, die tot hun enkels stonden in het bloed van hun slachtoffers.   

Duidelijk is dat bij de ontwikkeling van ‘fatsoenlijke burger’ naar moordenaar verschillende factoren een rol kunnen spelen. Welke van die factoren de grootste betekenis had, is waarschijnlijk niet voor alle betrokken daders hetzelfde.

 

De daders stonden onder sterke invloed van de nationaalsocialistische maatschappij en haar ideologie, propaganda en moraal. Binnen de nationaalsocialistische context zagen zij zichzelf niet als ‘slecht’, maar juist in tegendeel als goed en plichtsgetrouw. De moraal van de nazi’s was gebaseerd op  een ‘völkische’ ideologie en racisme. In de opvatting van de ideologische leiders, Hitler en Himmler voorop, zijn mensen en volkeren fundamenteel ongelijk en ongelijkwaardig. Het Duitse ‘Arische’ volk staat mijlenver boven  minderwaardige ‘rassen’[15], vooral boven de Joden, het minderwaardige ras bij uitstek. Het Duitse volk is één organisme, dat fundamenteel wordt bedreigd door een internationale samenzwering van ‘plutocraten’ van Wall Street en bolsjewieken van Moskou. Bij die beide aartsvijanden van het Duitse volk trekken de minderwaardige Joden aan de touwtjes. Omdat Joden een dodelijk gevaar vormen voor het Arische volk en Duitsland zijn zij uitgesloten uit het morele universum. Zij behoren niet meer tot de groep die we kunnen betitelen als ‘wij’; zij zijn ‘de Ander’. Daarom is het gerechtvaardigd en zelfs noodzakelijk, hen definitief uit de samenleving te verwijderen. Die definitieve oplossing van het Joodse probleem, de Endlösung der Judenfrage, is de hoofdtaak van de politiek. Door het verloop van de oorlog was het in 1941 niet meer mogelijk de Joden weg te jagen uit Europa; uitmoorden bleef over als de enige optie. Het vermoorden van de gevaarlijke Joodse elementen moet als een goede daad en de plicht van goede volksgenoten worden gezien.

Dat  wil niet zeggen dat het vermoorden van Joden een gemakkelijke of aangename taak is. Het druist in tegen opvattingen die de meeste Duitsers in hun Christelijke en humanistische opvoeding hebben meegekregen. Het is ook in strijd met in de evolutie ontwikkelde gevoelens van medemenselijkheid. Niet iedereen is tot moorden in staat, ook al zijn die noodzakelijk: het vereist moed en opofferingsgezindheid om die zware taak voor het volk te verrichten.

De moordenaars in de bezette delen van de Sovjet-Unie deden hun ‘werk’ en zagen zichzelf niet als misdadigers, maar eerder als ‘slachtoffers’ die het vuile werk moesten opknappen in het belang van anderen die dat zelf niet konden of durfden. In de houding van de daders was een element van ‘opoffering’ dat in Christelijke termen als ‘martelaarsethiek’ zou kunnen worden betiteld. Veel daders konden zich rechtvaardigen doordat zij, in de woorden van Himmler, bij hun gruwelijke werk er toch in slaagden ‘fatsoenlijk’ te blijven. Zij konden de overtuiging koesteren dat zij probeerden de slachtoffers niet ‘onnodig’ te laten lijden, bijvoorbeeld door goed raak te schieten waardoor de dood snel intrad. Aangezien een klein aantal daders wel zijn werk deed met zichtbare lust en sadistische genoegens, konden anderen vrede hebben met hun eigen gedrag: zij waren beter dan hun collega’s.

De overgang van het gewone burgerleven naar dat van moordenaar was niet gemakkelijk. Die overgang werd versoepeld door de massamoord te etiketteren als ‘arbeid’ of als noodzakelijke militaire of politionele acties, die nu eenmaal niet altijd zonder bloedvergieten kunnen verlopen. De aandacht kon worden verlegd van het doden van mensen naar het zoeken naar technische verbeteringen in het proces, waardoor het doden effectiever werd en met minder ‘onnodig lijden’.

Toch is deze nationaalsocialistische ideologie en het zich conformeren aan de daarmee samenhangende moraal niet de voornaamste factor om het gedrag van de daders te verklaren. Die moesten op een of andere manier de overstap maken van de ideologie en de moraal naar het gedrag. De beslissende stap was vooral moeilijk als mannen die zelf thuis een gezin hadden, vrouwen en kinderen moesten doden. Die overgang wordt volgens de meeste onderzoekers vooral mogelijk gemaakt door sociale factoren. Dat zijn er meerdere, en niet voor alle daders waren dezelfde factoren in de Holocaust even belangrijk:

 

  1. Mensen zijn sterk geneigd zich aan te passen aan de opvattingen en het gedrag van de groep. Dat kan men etiketteren in positieve zin als solidariteit of kameraadschap; in negatieve zin als conformisme. Waarschijnlijk is dit de krachtigste sociale factor. Aanpassing aan het gedrag en de opvattingen van de collega’s voelt beter. Men maakt hierdoor deel uit van een veilige ‘wij’-groep. Door te weigeren aan het moorden deel te nemen, plaatst men zich buiten die groep, zadelt anderen op met het nare werk en loopt de kans op een negatief stigma bij de kameraden.
  2. Gehoorzaamheid aan een leidinggevende wordt in het normale leven meestal beschouwd als een deugd. Zeker in de Duitse traditie was gehoorzaamheid belangrijk. Als een leider zegt dat iets noodzakelijkerwijs moet gebeuren, dan ligt het in de lijn hem te volgen. Dat geldt te meer als die leidinggevende aardig is voor zijn mannen, en – bijvoorbeeld – begripvol informeert naar de gezondheid van een ziek kind thuis.
  3. Conformisme en gehoorzaamheid zijn des te belangrijker als een dadergroep in relatieve afzondering zijn werk moet doen, zonder te worden gecorrigeerd door bijvoorbeeld vrienden en gezinsleden, kritische medeburgers of pers.
  4. De eerste keer is moorden moeilijk, maar door herhaling en gewenning wordt het veel gemakkelijker. Het is een proces van ‘learning by doing’.
  5. Bij de meeste mensen is sprake van een neiging tot conservatisme. Men wil het liefst een eenmaal ingeslagen weg blijven volgen. Dit maakt het steeds moeilijker om te stoppen met moorden, als je er eenmaal aan bent begonnen. Wie A zegt, moet immers ook B zeggen.
  6. In de moordcommando’s heeft iedereen zijn eigen taak en specialiteit. Niemand is verantwoordelijk voor het hele proces van opsporen en verzamelen van de slachtoffers, het vervoer naar de executieplaats, het bewaken van de moordplek, het voorkomen dat slachtoffers vluchten en het schieten zelf. Een vorm van ‘arbeidsdeling’ maakt het mogelijk het moorden te zien als een gezamenlijk project, en zichzelf als slechts een onbeduidend radertje in de machine.
  7. De moordacties in de Sovjet-Unie vonden plaats in een uiterst gewelddadige omgeving. Vaak hadden de Duitsers meegemaakt dat Oekraïense, Poolse of Litouwse burgers in de stad of het dorp pogroms uitvoerden. Partizanengroepen pleegden moorden en bedreigden ook de Duitse indringers.
  8. Bij de moordacties waren bijna altijd toeschouwers uit de omgeving aanwezig, die doorgaans geen afkeuring, maar vaak wel instemming lieten blijken.

Sociale factoren, die in principe positieve waarden vertegenwoordigen (gehoorzaamheid, solidariteit, plichtsbesef) zijn belangrijk om gewone mensen te veranderen in massamoordenaars. Dat neemt niet weg dat er ook negatieve banale voordelen aan het moorden verbonden kunnen zijn. Wie werkte in een Einsatzkommando hoefde niet naar het veel gevaarlijker oostfront. Bij het  moorden was altijd volop alcohol beschikbaar. Sommige daders genoten wel degelijk van het moorden en schepten sadistisch genoegen in het lijden van anderen. De situatie maakte het mogelijk om ongebreideld te roven en te verkrachten. ‘Gewone’ misdadigers hadden kansen, die zij in het normale leven niet zouden hebben gekregen. Zij waren ook de reden dat anderen zich prettiger voelden, omdat zij zichzelf in positieve zin met de sadisten konden vergelijken. Het aantal sadistische uitingen nam overigens toe met de tijd; ook hier speelde gewenning en herhaling een rol.

Vrijwel niemand werd echt verplicht om aan het moorden deel te nemen. Altijd bleef er een zekere mate van keuzevrijheid. Er waren enkele weigeraars, die meestal niet zwaar werden gestraft. Het was echter niet gemakkelijk om deelname aan het moordproces te weigeren en daarvoor uit te komen. Nog moeilijker was het om te proberen slachtoffers te helpen of te redden. Het kwam wel sporadisch voor bij mensen die vanuit hun opvoeding een grote mate van morele autonomie en empathie hadden meegekregen en dan nog alleen, wanneer er anderen in hun directe omgeving waren die hun houding steunden. Die waren er meestal niet, niet onder de aanwezige Duitsers en ook niet onder de niet-Joodse burgers van de bezette gebieden. Integendeel, er was veel collaboratie.

 

Daders uit de eigen stad

 

De Holocaust by Bullets zou niet hebben kunnen worden uitgevoerd zonder de hulp van lokale medeplichtigen. Inwoners van de streek werden verplicht om werkzaamheden die samenhingen met de executies te verrichten. Dat kon variëren van het leveren van paarden en karren, het graven van de grafkuilen tot het uittrekken van gouden tanden van de doden. Sommige burgers leden hier onder, maar veel hulp werd ook vrijwillig geboden.  Het was meestal niet moeilijk om inheemse helpers te vinden. Het Duitse bestuur zocht vaak toenadering tot partizanengroepen die tegen de Sovjets hadden gevochten. Deze verwachtten in ruil voor hun steun aan de Duitsers de eerste stappen te kunnen zetten op weg naar zelfbestuur. Veel partizanen namen dienst bij de hulppolitie. Overal werden korpsen van hulppolitie gevormd, de Wachmannschaften, Schutzmannschaften (Schuma’s) of Hilfspolizisten. De manschappen kwamen, behalve uit gelederen van anti-Sovjet-partizanen, ook uit de kring van Oekraïense krijgsgevangenen uit het Rode Leger. Krijgsgevangenen hadden een extreem zwaar bestaan; miljoenen van hen bezweken in de kampen. Zij konden hun leven redden door toe te treden tot de hulppolitie. Sommigen kregen een korte politietraining in een kamp bij Trawniki in het oosten van Polen. Deze ‘Trawniki’s’ waren berucht om hun wreedheid. Zij werden ingezet als bewakers in de vernietigingskampen in Polen, maar ook als hulppolitie in de bezette Sovjet-Unie.

De Schutzmannschaften waren in de bezette Sovjet-Unie de assistenten van de Duitse Ordnungspolizei, die met haar 30.000 manschappen onmogelijk alle politietaken kon uitvoeren in het enorme gebied. De meer dan 300.000 Hilfspolizisten hadden een groot aandeel in de opsporing en de executie van Joden. In 1942 was er in de gebieden met burgerlijk bestuur ongeveer één inheemse politieman op honderd inwoners actief. Velen van hen demonstreerden hun loyaliteit aan de bezetter door op eigen initiatief op Joden te jagen en hen te vermoorden.

Behalve de ongeveer 300.000 politiemensen die assisteerden bij de massamoorden of ze zelf uitvoerden, en de eveneens honderdduizenden burgemeesters, ambtenaren en dorpsoudsten, kreeg de SS ook hulp van gewone burgers. Burgers verraadden Joden die zich verborgen hielden, hielpen bij hun opsporing en incasseerden daar beloningen voor. Zij maakten zich schuldig aan afpersing van mensen die in doodsnood hun hele bezit afstonden in de meestal ijdele hoop op hulp van hun buren. Zij stonden als toeschouwers te genieten van de executies. Na de verdwijning van de Joden maakten zij zich meester van hun bezit en hun woningen.

Drijfveren voor deze collaboratie waren religieus antisemitisme, nationalisme, hebzucht en angst. Angst was begrijpelijk omdat, anders dan in West-Europa, doorgaans de doodstraf stond op hulp aan Joden. Nationalisme, religie en antisemitisme waren nauw met elkaar verweven. Kerkelijk en religieus antisemitisme had eeuwenlang de mentaliteit van de mensen vergiftigd. Joden waren de moordenaars van God. In de door de Duitsers bezette delen van de Sovjet-Unie hadden zich sedert de Eerste Wereldoorlog meerdere wisselingen in regimes voorgedaan. Joden kregen steeds weer de schuld van de misdaden van het vorige regime. Hun werd verweten dat zij nationalistische aspiraties tegenwerkten. Na de Eerste Wereldoorlog zagen nationalistische bewegingen in Letland, Litouwen, Polen en (gedurende een korte tijd) Oekraïne de kans schoon om de lang begeerde onafhankelijkheid uit te roepen. De nationalisten streden tegen de oude regimes en tegen de Joden die zij beschouwden als handlangers van de verdreven keizers. Nationalisme werd zo bijna hetzelfde als antisemitisme. Polen en de Baltische landen bleven na 1918 onafhankelijk. Grote groepen etnische Oekraïners en Litouwers kwamen echter te wonen binnen de grenzen van het vergrote Polen, een natie die haar minderheden onvoldoende rechten gaf. Joden hadden ook in Polen vaak ambtelijke functies bij de overheid en werden daarom door Oekraïners en Litouwers beschouwd als handlangers van de Poolse ‘uitbuiters’. Joden kregen de schuld dat de Oekraïners hun oorlog tegen de Polen verloren hadden en hun onafhankelijkheid weer waren kwijtgeraakt.

Russen, Wit-Russen en de meeste Oekraïners woonden na 1918 binnen de grenzen van de Sovjet-Unie en spoedig leden zij onder de bloedige terreur van Stalin. In de Sovjet-Unie hadden veel Joden kunnen profiteren van de gelijkberechtiging die zij onder het communistisch regime kregen. Dus werd de afkeer van het regime van Stalin onlosmakelijk verbonden met antisemitisme: Joden werden gezien als de handlangers van het bolsjewisme van Stalin. In 1939 en 1940 werden ook het door Oekraïners bewoonde oostelijke deel van Polen, Bessarabië, Bukovina en de Baltische staten ingelijfd door de Sovjet-Unie en werden ook de daar wonende volkeren slachtoffer van een vreselijke communistische terreur, een terreur – dat was nu algemeen bekend – die werd bevorderd en gesteund  door de Joden, die bij de Bolsjewieken aan de touwtjes trokken. In die situatie, waarin velen de Joden haatten op religieuze, nationalistische en politieke gronden, brachten de Duitse invallers in 1941 een nieuw ideologisch element: het racistisch antisemitisme. De Duitse troepen werden op veel plaatsten welkom geheten als bevrijders van het Joods-Bolsjewisme.

Antisemitisme was algemeen onder Oekraïners, Litouwers en Letten. Wit-Russen en Russen waren minder antisemitisch, omdat daar geen sterke nationalistische bewegingen actief waren. Pools antisemitisme was vooral geworteld in de antisemitische leer van de Katholieke Kerk. Ook kregen Joden het verwijt dat zij de Poolse nationale zaak hadden verraden door steun aan Oekraïners. Zij waren verantwoordelijk voor de wreedheden van Oekraïense nationalisten tegen Polen. Maar de Polen haatten niet alleen de Joden, maar ook de Duitsers en de door de Duitsers gesteunde Oekraïense nationalisten. Het aantal collaborateurs onder etnische Polen was dan ook kleiner dan onder Oekraïners, Litouwers en Letten.

Onder de lokale bevolking was antisemitisme en collaboratie wijdverbreid, maar er waren uitzonderingen. En enkelen waren niet bereid de moordenaars van dienst te zijn.

 

Redders

 

Er waren in de door Duitsers bezette delen van de Sovjet-Unie honderdduizenden burgers die actief meehielpen de Joden uit te roeien en er waren vele miljoenen die hen weigerden te helpen. Miljoenen andere mensen keken, misschien beschaamd, een andere kant uit, toen de moorden plaatsvonden. Toch past hier een kanttekening. Er waren veel burgers die meeleefden met de vervolgde Joden, maar die uit angst voor straffen, daar geen blijk van gaven en al helemaal niet overgingen tot hulp. Van hun kerkelijke leiders kregen zij weinig stimulansen in die richting.

Er waren vijf grote volkskerken in het door Duitsers bezette gebied: de Russisch Orthodoxe Kerk en de met haar verbonden ‘autonome’ Kerken in afzonderlijke landen; de ‘Autokephale’ (van Moskou onafhankelijke) Orthodoxe Kerken; de ‘Latijnse’ Rooms-Katholieke Kerk in Polen en Litouwen; de eveneens met Rome verbonden Grieks-Katholieke of Geünieerde Kerk in Oekraïne; en de Evangelisch-Lutherse Kerken in Letland en Estland. Van de leiders van al die Kerken ging nauwelijks een moreel appèl uit om Joden te redden of te steunen. Integendeel, veel bisschoppen gaven in hun preken en brieven te kennen, dat zij de strijd tegen het Jodendom of – wat op hetzelfde neerkwam – het goddeloze Bolsjewisme, steunden. Andere bisschoppen keurden moord op Joden wel af, maar lieten dat niet nadrukkelijk weten aan hun gelovigen. Wel hielpen een aantal lagere geestelijken en kloosterlingen de Joden, ondanks het ontbreken van steun door hun bisschoppen. Religieus geïnspireerde helpers waren vooral te vinden onder priesters en nonnen van de Katholieke Kerk in Litouwen en van de Geünieerde Kerk in Oekraïne. Kleine protestantse groepen, zoals de Baptisten, hielpen soms wel Joden om moreel-religieuze redenen. In Wit-Rusland was weinig antisemitisme en daar kwam het vaker voor dat Joden konden onderduiken bij Christenen.

Joden konden op verschillende manieren hulp krijgen. Sommige priesters doopten Joodse kinderen, in de (ijdele) hoop dat zij daardoor gespaard zouden worden. In Kremanshug in Oekraïne deden de burgemeester en een priester een poging Joden te redden door hen te dopen. De Joden werden niet gered en de burgemeester werd geëxecuteerd. Wel was het soms effectief Joden te voorzien van valse papieren waardoor zij als ‘Ariër’ door het leven konden gaan. Er waren bedrijven die moeite deden om hun Joodse dwangarbeiders te beschermen door hen als onmisbaar voor de Duitse oorlogsindustrie te betitelen. Anderen verborgen Joden in hun huizen, soms jarenlang. Helaas kon dit in veel gevallen niet verborgen blijven voor de omgeving. Vaak eindigde een onderduik met de dood van zowel de onderduikers als de onderduikgever. Op hulp aan Joden stond meestal de doodstraf. De executie van ‘Jodenhelpers’ werd op de meeste plaatsen uitgevoerd door de Sipo, zonder voorafgaand proces. In Galicië bestond wel een speciale politierechtbank voor dit soort zaken, die vrijwel in alle gevallen de doodstraf uitsprak. Er zijn gevallen bekend, dat mensen die Joden tijdens de Holocaust verborgen hadden gehouden, na de komst van het Rode Leger alsnog werden gelyncht door hun buren.

Hulp aan bedreigde Joden in het bezette gebied van de Sovjet-Unie was extreem moeilijk en gevaarlijk en kwam daardoor weinig voor. Er was veel morele autonomie en moed nodig om de risico’s te lopen die eraan waren verbonden. Slechts weinig mensen hebben geleerd om aan eigen morele principes vast te houden tegen de autoriteit van leiders en de overheersende opinie van medeburgers in. Meestal kon men niet rekenen op steun van vrienden of gelijkgezinden. Hulpnetwerken voor Joden konden daarom nauwelijks van de grond komen. Alle hulp was het werk van eenzame helden. In aanmerking nemend onder welke moeilijke omstandigheden sommigen toch bereid waren Joden te helpen, kan men alleen maar meer bewondering voor hen hebben. Ongeveer 5000 mensen in de Sovjet-Unie kregen na de oorlog een Yad-Vashem-onderscheiding als ‘Rechtvaardige onder de Volkeren’.

 

Aktion 1005

 

De nederlaag van de nazi’s begon zich in 1943 af te tekenen. Daarmee groeide de onrust van de daders. Zij begonnen in te zien dat de wereldopinie hun activiteiten in Oost-Europa nooit als ‘juist’ of moreel verdedigbaar zouden kunnen zien. De Duitsers zouden zich moeten verantwoorden. Dus moest de waarheid worden uitgewist.

    Al in het begin van 1942 ontdekte het Rode Leger de eerste massagraven in Russische bodem bij Katyn en op andere plaatsen. Er verschenen  in de Sovjetpers uitgebreide berichten over de gruweldaden van de nazi’s. Spoedig daarna stond het ook in de westerse pers. Daarom besloot Himmler de bewijzen van de misdaden uit te wissen. De Sipo richtte Sonderkommando 1005 op, onder leiding van Paul Blobel, die eerder leiding had gegeven aan de massa-executies bij Babi Yar bij Kiev. SK 1005 moest de massagraven  openen en de lichamen van de Joden verbranden op grote brandstapels. Het werk werd gedaan door Joodse dwangarbeiders en, wanneer er geen Joden meer waren, door Russische krijgsgevangenen. De dwangarbeiders van deze uiterst geheime Aktion 1005 werden na beëindiging van hun opdracht zelf ook vermoord. Tijdens deze actie bleek hoezeer de verruwing en wreedheid zich in de afgelopen jaren meester had kunnen maken van de daders. Soms maakte men de platforms, waarop de brandstapels werden gebouwd, van Joodse grafzerken. Mannen van de Sipo amuseerden zich in Maly Trostinec bij Minsk door bij elke stapel lijken ook een paar levende Joden, vooral vrouwen, te verbranden. Soms, zoals bij Kaunas in Litouwen, wisten Joodse dwangarbeiders tijdens het opgraven van de lijken een ogenblik tijd te nemen om Kaddish te zeggen. De Joodse dwangarbeiders die lijken verbrandden bij Lisinitchi in Galicië, kwamen op 19 november 1943 in opstand. Enkele mannen slaagden erin te vluchten en de oorlog te overleven.

 

Tussen juni 1943 en eind 1944 cremeerde SK 1005 ongeveer een miljoen lijken. Er bleven echter ook veel lichamen in hun massagraven, omdat het Rode Leger ter plaatse was, voor het cremeren was beëindigd. In Klooga in Estland troffen de Sovjets een grote brandstapel aan met honderden lichamen, die de Duitsers vóór hun vlucht niet meer in brand hadden kunnen steken. Veel graven werden niet geopend, omdat de mannen van het Sonderkommando niet op de hoogte waren van hun locatie. De bewijzen waren niet volledig uitgewist; sommige daders konden niet aan het oordeel van de wereld ontkomen.

 

Berechting

 

Sommige daders werden berecht voor de misdaden, begaan in het kader van de Holocaust in de Sovjet-Unie. Soms gebeurde dat al vóór het einde van de oorlog.

Toen het Rode Leger in 1943 grote delen van Rusland heroverde, kregen de Russen een aantal leden van Sonderkommando 10A in handen. Na een kort proces in Krasnodar werden acht SS’ers ter dood veroordeeld en een dag later geëxecuteerd.

In Neurenberg vond in 1947-1948 een groot Amerikaans Militair Tribunaal plaats tegen 24 leidende SS’ers van de Einsatzgruppen. De hoofdaanklager Benjamin Ferencz eiste zware straffen wegens oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en lidmaatschap van een criminele organisatie. Hij was de eerste die in een juridische context sprak over ‘genocide’. De rechters veroordeelden 15 personen ter dood. Alle anderen kregen gevangenisstraffen, vaak levenslang. Van de doodvonnissen werden er slechts vier voltrokken: in 1951 stierven Paul Blobel, Erich Naumann, Otto Ohlendorf en Werner Braune aan de galg. De meeste anderen werden na enige jaren uit de gevangenis ontslagen.

In 1958 was in Ulm (West-Duitsland) het proces tegen leden van het Kommando Tilsit, een onderdeel van Einsatzgruppe A. De commandant van Einsatzkommando  3 Hans-Joachim Böhme en een aantal van zijn ondergeschikten kregen gevangenisstraffen opgelegd door de Duitse justitie.

Het laatste grote proces was in 1961 in München. Otto Bradfisch, commandant van E.K. 8 kreeg de doodstraf, die later werd omgezet in levenslange gevangenisstraf.

Tegen de functionarissen van de Wehrmacht, de Ordnungspolizei en het Duitse burgerlijke bestuur in het bezette deel van de Sovjet-Unie vond een klein aantal processen plaats. De meeste verdachten kregen gevangenisstraf en werden na enige tijd vrijgelaten.

In de jaren tot 1970 waren veel daders erin geslaagd weer een normaal leven op te bouwen en een functie uit te oefenen in de Duitse Bondsrepubliek, sommigen zelfs hoog in de rechterlijke macht.

De medeplichtigen uit de lokale bevolking hoefden na de oorlog bijna nooit rekenschap af te leggen voor hun daden. Veel getuigen wilden liever zwijgen tegenover de onderzoeksrechters van de Sovjet-autoriteiten, uit angst voor die autoriteiten en uit angst voor elkaar.

 

Conclusies

 

De Shoah in de voormalige Sovjet-Unie eiste twee en een half miljoen Joodse slachtoffers. Ruim tien procent van hen (vooral uit Galicië en Białystok) werd gedeporteerd naar de gaskamers. Overal bezweken mensen, enkele honderdduizenden, aan honger en ziekte in getto’s, werkkampen en tijdens moorddadige verplaatsingen (dodenmarsen). Dat gebeurde in het hele gebied, maar vooral in de gebieden die werden bezet door Roemenië. Naar schatting twee miljoen mensen werd slachtoffer van wat we Holocaust by Bullets noemen. Dat wil niet zeggen dat ze allen zijn geëxecuteerd. Tienduizenden zijn vermoord in mobiele gaskamers, vooral in Maly Trostinec in Wit-Rusland. Tienduizenden anderen, in Transnistrië en elders, werden opgesloten in gebouwen of mijngangen, waarna ze werden vermoord door verhongering, met handgranaten of door verbranding. Mensen werden ook levend begraven, gewurgd of gedood bij experimenten  met explosieven. Wij weten niet hoeveel Joden er letterlijk met kogels zijn vermoord, maar dat zijn er in elk geval méér dan het gebruikelijk genoemde aantal van anderhalf miljoen.

 

Kennis over en studie van de Holocaust in de bezette Sovjet-Unie is om meerdere redenen van belang. Op de eerste plaats in kwantitatieve zin. Van de tienduizenden boeken en honderdduizenden artikelen die zijn geschreven over de Shoah, handelen er opvallend weinig over het optreden van de nazi’s in de veroverde Sovjet-gebieden. Toch woonde veertig procent van alle slachtoffers van de Shoah in die gebieden en de Holocaust by Bullets kan met recht de grootste massamoord uit de geschiedenis worden genoemd.

Kennis over de Holocaust by Bullets is ook onmisbaar om het proces te begrijpen dat uiteindelijk resulteerde in volle goederentreinen met Joden naar Bełżec, Sobibór, Treblinka en Auschwitz. In juni 1941, bij de inval in de Sovjet-Unie, was het besluit om alle Joden te vermoorden nog niet uitgekristalliseerd. In Berlijn wist nog niemand dat de Endlösung zou bestaan uit het vermoorden van alle Joden in Europa. Het doel was toen nog een moorddadige zuivering: vermoorden van een minderheid van Joodse leiders en een gewelddadige en moorddadige verdrijving van de andere Joden naar onherbergzame streken. Tussen juni en december 1941 rijpte in Berlijn geleidelijk in de geesten van de nazi-leiders het fatale plan. Dat kon gebeuren omdat de Einsatzgruppen in de Sovjet-Unie bewezen dat massamoord uitvoerbaar was, want zij waren al op eigen initiatief begonnen. In het oosten groeide gewelddadige etnische zuivering uit tot een echte genocide. Het was een typisch voorbeeld van de bestuurspraktijk binnen het Derde Rijk, een proces waarin chaotische experimenten van onderop en beslissingen van bovenaf elkaar wederzijds versterkten. Daders op ‘de werkvloer’ ‘werkten de Führer tegemoet’. Hun steeds radicalere oplossingen werden goedgekeurd en gestimuleerd door Hitler zelf. Het taboe op massamoord, ook van vrouwen en kinderen, was hierdoor verdwenen.

Maar het ging nog verder. In november 1941 namen commandanten van Einsatzgruppe A het besluit om vijfduizend Duitse Joden in Kaunas te executeren wegens ‘plaatsgebrek’ in het getto. Hier werd opnieuw een drempel naar de totale genocide overschreden: het bleek niet alleen mogelijk om Oost-Europese Joden uit te roeien, maar het was ook een reële oplossing voor het Joodse probleem in het westen.

Bij het zoeken naar de meest geschikte methode om grote aantallen Joden te doden, kwamen de nazi’s uiteindelijk uit bij de ‘oplossing’ van de gaskamers. In Auschwitz-Birkenau werden per dag duizenden mensen op een effectieve manier vermoord met het insectenbestrijdingsmiddel Zyklon B (waterstofcyanide). Eerder waren al honderdduizenden mensen verstikt met koolmonoxide in de gaskamers van Chelmno/Kulmhof, Bełżec, Sobibór en Treblinka. Die technologie was ontwikkeld bij het ‘euthanasieprogramma T4 in 1940 én in de mobiele gaswagens van Maly Trostinec bij Minsk in Wit-Rusland. Dat was het resultaat van het streven van de Einsatzgruppen om het moorden efficiënter en minder belastend voor de daders te laten plaatsvinden.

Kennis over de Holocaust by Bullets tenslotte is van wezenlijk belang in de discussie over de moraal en de motieven van de daders. De mensen die deze directe moorden uitvoerden, oog-in-oog met hun slachtoffers, waren dat gestoorde psychopaten, of toch gewone mensen … ?

 

Verder lezen

 

Er zijn ontelbaar veel boeken en artikelen geschreven over de Shoah. Slechts een klein deel daarvan handelt over de moord op de Joden in de door de nazi’s bezette Sovjet-Unie. En een nog kleiner deel daarvan is beschikbaar in de Nederlandse taal.

Hieronder noem ik enige publicaties, waarop dit artikel is gebaseerd.

 

Het standaardwerk bij uitstek is: Yitzhak Arak, The Holocaust in the Soviet Union (Jeruzalem 2009). Het is een alomvattende geschiedenis van het onderwerp.

 

Een ‘bloemlezing’ uit de infame verslagen van de vier Einsatzgruppen is uitgegeven onder redactie van: Yidzhak Arak, Shmuel Krakowski en Shmuel Spector, The Einsatzgruppen Reports (New York 1989)

 

In Nederlandse vertaling kan men de geschiedenis van de Holocaust in de Sovjet-Unie lezen in hoofdstuk 7 van: Raul Hilberg, De vernietiging van de Europese Joden, deel 1 (Zutphen 2008).

 

Een kortere beschrijving wordt gegeven door: Dieter Pohl, Holocaust. Massale moord op de Europese Joden (Zutphen 2005).

 

Goede informatie over het ontstaan van de Holocaust en de plaats daarin van de Holocaust by Bullets is te vinden in : Christopher R. Browning, The Origins of the Final Solution (Jeruzalem 2004).

 

Een moderne visie op de Holocaust als geheel en op de plaats daarin van de Holocaust by Bullets geeft: Timothy Snyder, Zwarte Aarde. Geschiedenis van de Holocaust (Nederlandse vertaling van het boek:  Black Earth),( Amsterdam 2015). Het bijzondere van dit boek is de nadruk die de auteur niet alleen legt op de ideologie van het nationaalsocialisme, maar ook op de politieke motieven van zowel Stalin als Hitler, die leidden tot vernietiging van staten en daardoor een genocide mogelijk maakten. Belangrijk is ook zijn analyse van de collaboratie door burgers van de bezette landen.

 

Van dezelfde auteur is een ander zeer belangrijk boek: Timothy Snyder, Bloedlanden. Europa tussen Hitler en Stalin (Nederlandse vertaling van: Bloodlands. Europe between Hitler and Stalin),( Amsterdam 2005). In dit boek concentreert de auteur zich op de Holocaust in de Sovjet-Unie en Polen. Hij plaatst de Holocaust in de traditie van veel andere dramatische gebeurtenissen die zich in dat gebied hebben voorgedaan, zoals de terreur door Stalin, de opzettelijke hongersnood in Oekraïne, de vele etnische conflicten en zuiveringen en ook het antisemitisme onder Stalin na de oorlog.

 

Eenzelfde benadering vindt men in: Karel C. Berkhoff, Harvest of Despair. Death in Ukraine under Nazi Rule (Harvard 2004). De Nederlandse auteur beperkt zich in dit helaas alleen in het Engels verschenen boek op twee manieren, vergeleken met ‘Bloedlanden’. Het boek van Berkhoff gaat qua plaats alleen over Oekraïne, en qua tijd alleen over de Tweede Wereldoorlog. Maar de opzet is vergelijkbaar: de Holocaust in de context van een reeks andere genocidale gebeurtenissen, zoals de moord op Poolse officieren in opdracht van Stalin bij Katyn, de tactiek van ‘Verschroeide Aarde’ tijdens de terugtocht van de Sovjets in 1941, de moord op Russische krijgsgevangenen, de uithongering van de stad Kiev door de nazi’s, de vele etnische tegenstellingen en conflicten, opnieuw de ‘Verschroeide Aarde’ bij de terugtocht van de nazi’s in 1944 en de gewelddadige verdrijving van Duitsers en Polen uit Oekraïne na de oorlog.

 

Ook beperkt tot Oekraïne is: Patrick Desbois, Holocaust door Kogels. Op zoek naar ooggetuigen en sporen van de massamoorden in Oekraïne (Nederlandse vertaling uit het Frans van: Porteurs de mémoires), (Zutphen 2009). De auteur, een Franse priester, gaat op zoek naar de massagraven en probeert de verhalen daarachter terug te vinden.

 

Een lezenswaardig boek is: Omer Bartov, Anatomy of Genocide. The life and death of a town called Buczacz (New York 2018). De Joodse auteur gaat terug naar de Galische stad vanwaar zijn familie stamt. Hij beschrijft de geschiedenis van Galicië vanaf de zestiende eeuw tot heden. Hij legt vanuit het verleden de relaties bloot tussen groepen in de gemeenschap en geeft zo zicht op de motieven en de daders van de genocide die zich daar heeft afgespeeld.

 

Twee boeken zijn belangrijk voor het begrip van de daders van de Holocaust. Christopher Browning, Doodgewone mannen Een vergeten hoofdstuk uit de jodenvervolging (Amsterdam 1993).Vertaald uit het Engels: Ordinary Men. Reserve Police Batalion 101 and the Final Solution in Poland (New York 1992); en : Harald Welzer, Täter. Wie aus ganz normalen Menschen Massenmörder werden (Berlijn 2006 ). Beide auteurs verdedigen de stelling dat de grootste oorlogsmisdadigers ‘gewone mensen’ zijn, die onder invloed van de ideologie en sociale factoren komen tot gruwelijke misdaden. Browning legt hierbij het accent op sociale factoren als conformisme, solidariteit en plichtsbesef. Welzer besteedt daarnaast veel aandacht aan de ideologie, met name aan de nationaalsocialistische moraal. Beide boeken vullen elkaar goed aan.

 

Het citaat in dit artikel, de verklaring van Hermann Gräbe voor het Tribunaal van Neurenberg, waarin deze Duitser gedetailleerd vertelt wat hij tijdens massa-executies heeft gezien, is afkomstig uit: Douglas K. Huneke, In Deutschland unerwünscht. Hermann Gräbe, Biographie eines Judenretters (Hamburg 2002).  Het boek geeft een beeld van de toestand in Oekraïne tijdens de Holocaust.

 

De gegevens over de Joden uit het Duitse Rijk, die zijn vermoord in de Sovjet-Unie, zijn ontleend aan: Alfred Gottwaldt en Diana Schulle, Die ‘Judendeportationen’ aus dem Deutschen Reich 1941-1945 (Wiesbaden 2005).

 

Documentaires

 

DVD Unseen Holocaust. Dr. Jeremy Hicks ontdekte na 1990 in de Russische archieven filmopnames van de Einsatzgruppen, die sinds de Tweede Wereldoorlog verborgen lagen. Authentieke beelden.

 

DVD Hatred. Murder of the Innocent. Een waargebeurd verhaal uit 1939 in een stadje in Volhynië. Het geeft een beeld van de etnische verhoudingen en emoties.

 

 

[1]     De titel is een eerbetoon aan de Franse pater Patrick Desbois, die zijn hele leven werkte aan de herinnering aan de slachtoffers van de Holocaust in de Sovjet-Unie.

[2]     Beide termen gebruik ik door elkaar, mij bewust van het feit dat de aan het Grieks ontleende term Holocaust ‘brandoffer’ betekent en een bepaalde zingeving suggereert bij een drama dat absoluut geen zin had. De Hebreeuwse term Shoah betekent ‘uitroeiing’ en is moreel en inhoudelijk juister.

[3]     Hilberg, De vernietiging van de Europese joden, 1980. Hetzelfde bijbelvers sierde ook de deurpost van de kleine synagoge in Beek en staat nu ook op het joodse monument in die plaats.

[4]     Niet alleen in de Sovjet-Unie vermoordden de nazi’s massaal Joden door executie. Ook tijdens Operation Reinhard in Polen gebeurde dat. Tussen 19 juni en 15 augustus 1942 waren er te weinig treinen beschikbaar voor vervoer van Joden naar de gaskamers. Toen werden tienduizenden Joden met kogels omgebracht. Als het aantal aangevoerde Joden te klein werd geacht om daarvoor de gaskamer op te starten, vonden soms massa-executies plaats. Tijdens de gewelddadige ruiming van Poolse getto’s executeerden de nazi’s vaak ouderen en kinderen ter plekke, omdat zij het proces van de deportatie vertraagden. In de  vernietigingskampen Bełżec, Sobibór en Treblinka werden ouderen en kinderen geëxecuteerd bij een als ziekenhuis vermomde grafkuil, die cynisch als Lazarett werd aangeduid. In de dagen rond 3 november 1944 werden in concentratiekamp Majdanek en op andere plaatsen in Polen tienduizenden Joodse dwangarbeiders geëxecuteerd tijdens een actie met de cynische naam Erntefest (oogstfeest).

[5]     Naar dee titel van een boek van Timothy Snyder.

[6]          In de zeventiende en achttiende eeuw was het Pools-Litouwse koninkrijk het enige Europese land waar Joden welkom waren. Bij de Poolse Delingen in de achttiende eeuw kwamen de meeste Poolse gebieden, met hun grote aantallen Joodse bewoners, bij Rusland. Tsarina Catharina de Grote stond in 1791 Joden toe om – met beperkingen – te blijven wonen in dit gebied. Het omvatte Letland, Litouwen, Wit-Rusland, Russisch Polen en Oekraïne (de Pale of Settlement) . In 1804 werd ook vestiging toegestaan in Odessa, de kusten van de Zwarte Zee en de Krim. Enkele jaren later gebeurde hetzelfde met de recent veroverde gebieden die hadden behoord bij het Ottomaanse Rijk Bessarabië en Boekovina. In andere delen van het rijk waren Joden niet welkom. De beperkingen voor Joodse vestigingen bleven van kracht tot 1917, na de Russische Revolutie. Juist de gebieden met veel Joodse bewoners vielen in 1941 in handen van de nazi’s.

[7]     Jeckeln had diverse functies in de bezette Sovjet-Unie. Hij werd, als een der hoofdschuldigen aan de Holocaust in de Sovjet-Unie, op 3 februari door de Russen ter dood veroordeeld en dezelfde dag opgehangen.

[8] Maly Trostinec was een communistische kolchoz geweest, later een kamp voor Russische krijgsgevangenen en vanaf oktober 1942 moord- en vergassingsplaats voor Joden.

[9] Die vreemdelingen waren vooral Hongaarse Joden uit het voormalig Tsjechoslowaakse Transkarpatië, die door  de Hongaarse bezetter waren uitgewezen naar hun ‘thuisland’ Oekraïne. 15.000 Hongaarse Joden werden op 27 en 28 augustus 1941 geëxecuteerd bij Kamenets-Podolski, samen met bijna 9.000 Oekraïense  mannen, vrouwen en kinderen, een der grootste massa-executies in de Holocaust.

[10]   De DG4 was de oostelijke voortzetting van de zuidelijke Reichsautobahn door Silezië, die een belangrijke rol speelt in de geschiedenis van de Joodse transporten naar Cosel. Zie hiervoor ons boek ‘Tussenstation Cosel’ en een artikel op deze website.

[11]   Bessarabië is een geografisch moeilijk begrip. Het historische Bessarabië bestond uit: A: het grondgebied van de moderne staat Moldavië minus de streek die heden door Russische separatisten daarvan is afgescheiden onder de naam Transnistrië, en B: een groot deel van de ‘oblast’(provincie) Odessa. Het noordelijke tweederde van het historische Bessarabië werd na 1945 de Socialistische

[12]   Bij deze 150.000 waren ook 30.000 Joden uit het oude kernland van Roemenië.

[13]   Het belangrijkste van deze kampen lag in Bobruisk. Dit kamp heeft een band met Limburg. De SS’er Hans Loyen, die later woonde in Horn, ging hier beestachtig tekeer tegen de Poolse Joden.

[14]   Naar het gelijknamige boek van Christopher Browning.

[15]   Het begrip ‘Joodse ras’ of  ‘Arische ras’ is een constructie uit de negentiende eeuw, die elk wetenschappelijk fundament mist.